Please activate JavaScript!
Please install Adobe Flash Player, click here for download

Dental Tribune Netherlands Edition No.3, 2016

8 Interview dental tribune - netherlands edition april 2016 > vervolg van pagina 6 mond ontstaan. Dat de ingreep toch wordt uitgevoerd, heeft een vrij defensieve reden. Denk je eens in dat je als tandarts of MKA-chirurg een patiënt hebt met leukoplakie, je laat de ­ laesie zitten en het wordt maligne, zaait uit en uiteindelijk overlijdt de ­ patiënt. Hoe ga je de familie uit- leggen dat je jarenlang tijdens controles nooit actie hebt onder- nomen? Dat is gevoelsmatig ont- zettend moeilijk voor alle betrok- ken partijen. Ik leg daarom altijd aan mijn patiënten uit dat er geen enkel bewijs is dat het verwijde- ren van de leukoplakie de kans op het krijgen van mondkanker verkleint en vooral dat men hoe dan ook, behandeld of onbehan- deld, op controle moet blijven ko- men. Dan kan de patiënt daarna goed geïnformeerd zijn keuze maken: niet ingrijpen want de ef- fectiviteit is niet bewezen, of toch weghalen voor bijvoorbeeld ge- moedsrust. Veel van de patiënten laten het beleid uiteindelijk aan de specialist over. Speelt de algemeen tandarts nog een rol in het vervolgen van de patiënt na diagnose en/of behandeling? Patiënten met leukoplakie ­ worden behandeld of onbehan- deld iedere drie tot zes maanden gecontroleerd. Deze controles worden in eerste instantie vaak uitgevoerd door de MKA-chirurg. Het is mogelijk dat na verloop van tijd, na een aantal jaren, de MKA- chirurg aan de tandarts vraagt de controles over te nemen. Als de tandarts zich daar niet zeker over voelt, wat te begrijpen is, kan de patiënt bij de MKA-chirurg blij- ven. Ook bij het controleren door de tandarts geldt dat er een laag- drempelige mogelijkheid moet zijn de patiënt bij twijfel toch weer langs de MKA-chirurg te sturen. De frequentie van de controles hangt af van een aantal factoren die van invloed zijn op de kans op ontaarden in een maligniteit. Zo weten we dat vrouwen met leu- koplakie een hoger risico hebben, evenals niet-rokers. Ook de groot- te en locatie van de ­ leukoplakie (tongrand en mondbodem) en of de patiënt een eerdere ­ tumor in het hoofd-hals­ gebied heeft gehad zijn van invloed. De belangrijkste en meest betrouwbare voorspel- ler die we nu hebben, is echter de mate van epitheeldysplasie. Hoe ernstiger de mate van dysplasie, hoe groter het risico en hoe va- ker iemand gecontroleerd moet ­worden. Wat gaat er vaak mis bij de diagnose en behandeling van leukoplakie? Door zijn beperkte ervaring met mondziekten zal de tandarts sneller de term leukoplakie ge- bruiken doordat hij de witte af- wijking niet herkent als een an- dere entiteit. Dit vermoeden moet dus niet naar de patiënt worden gecommuniceerd. De tandarts moet volstaan met: “Ik zie een witte afwijking en ik weet niet wat het is, dus ik stuur u naar de MKA-chirurg.” Ik denk dat het in die communicatie nogal eens misgaat. Niet alles wat wit is, is leukoplakie. Weten patiënten de tandarts goed te vinden, wanneer ze bij zichzelf een witte afwijking ontdekken? Ongeveer 70% van deze patiënten wordt in de MKA-praktijk waarin ik werkzaam ben verwezen via de huisarts, een klein deel via de medisch specialist en het overige deel via de tandarts. De huisarts wordt ook wel bijgeschoold op dit gebied, maar is toch minder thuis in de mond dan de tandarts. In het geneeskundecurriculum zit drie uur onderwijs over de mond. Bijzonder vind ik dat. Terwijl pa- tiënten vaker de huisarts consul- teren bij ‘iets’ met de mond. Ook voor huisartsen is het devies: de MKA-chirurg is de expert in het herkennen van mondaandoenin- gen, dus bij twijfel voorzichtig zijn met informeren en de patiënt doorsturen. Welke grote uitdagingen liggen er nog in de diagnose en/of behandeling van leukoplakie? We zouden graag meer zekerheid hebben in het kunnen voorspel- len welke patiënt met leukoplakie een maligniteit zal ontwikkelen en welke niet. Behalve de mate van epitheeldyslasie hebben we eigenlijk geen goede voorspel- lende factoren. Er wordt daarom nu veel onderzoek gedaan naar ­ moleculaire markers, die meer zekerheid over het ontstaan van een maligniteit kunnen geven. U bent als MKA-chirurg ook betrokken bij het Speeksel­ kliercentrum Friesland… In Leeuwarden hebben we een expertisecentrum voor speek- selklieraandoeningen (Speeksel- kliercentrum Friesland), waarin wij als MKA-chirurgen nauw sa- menwerken met andere specia- listen. Hier worden bijvoorbeeld patiënten gezien met goed- en kwaadaardige speekselkliertu- moren en patiënten met verstop- te speekselklieren door de aan- wezigheid van speekselstenen of vernauwingen in de speeksel- klierafvoergangen. Het afvoer- gangensysteem van verstopte speekselklieren kunnen we te- genwoordig met sialendoscopie in beeld brengen. Eventueel aan- wezige problemen kunnen direct scopisch worden verholpen; ste- nen kunnen worden verwijderd en vernauwingen worden opge- rekt. Waar vroeger een verstop- ping van een van de speeksel- klieren leidde tot voortdurende ontstekingen en uiteindelijk ver- wijdering van de speekselklier, kunnen we dit nu minimaal-­ invasief verhelpen. Met een scoop van ongeveer 1 mm doorsnede kunnen we het afvoergangensys- teem van de speekselklier bekij- ken en dan via de scoop ook nog een instrument opvoeren om een eventuele steen te verwijderen of vernauwing op te rekken. Zo blijft de klier behouden. De sialendoscopie wordt slechts op een beperkt aantal plaatsen in Nederland, voor- namelijk door MKA-chirurgen, uitgevoerd. Het is een ingreep die veel oefening en ‘vlieguren’ vraagt. Wij doen er in Leeuwar- den ongeveer vijftig per jaar en veel minder moeten het er ook niet zijn. Concentratie van deze zorg op een beperkt aantal plek- ken is daarom goed. Wat zijn, naast sialendos­ copie, de afgelopen tien jaar andere belangrijke ontwikkelingen in uw vakgebied geweest? In de reconstructieve chirurgie zijn grote stappen gezet: we kun- nen nu veel beter en mooier een tong of kaak herstellen ­ nadat een tumor is verwijderd. Grote voor- uitgang is ook gemaakt in de 3D-planning voorafgaand aan operaties. Zowel voor benige re- constructies als bijvoorbeeld voor kaakoperaties zoals osteotomie- ën. Hierbij kunnen we met 3D- modellen op basis van een CBCT- scan een gedetailleerd 3D-model van de patiënt maken en een se- cure preoperatieve planning van de ingreep maken. Hoe we de tu- mor zullen wegsnijden en op wel- ke wijze we gaan reconstrueren is met dergelijke 3D-planning veel beter vooraf en daarmee voor- spelbaarder te bedenken. Een actueel thema is de link tussen mondgezondheid en de algemene gezondheid. Hoe ziet u dat verband? De mond is zeker de spiegel van de lichamelijke gezondheid. Re- cent mocht ik samen met mijn naaste collega dr. Jan de ­ Visscher een tweetal lezingen (tijdens een themadag van Quality Practice Tandheelkunde, red.) verzorgen over de orale bijwerkingen van systemische medicatie en orale manifestaties van systeemziek- ten. Dat is voor een tandarts in- gewikkelde materie. Aan de ene kant vraagt het kennis over pil- len, die vanwege de vergrijzing steeds meer gebruikt worden, en aan de andere kant is ken- nis van mondaandoeningen no- dig. De tandarts moet kunnen herkennen dat een mondaan- doening wordt veroorzaakt door medicatie. Denk daarbij aan ­ candidose in de mond als ge- volg van corticosteroïdengebruik, ­ angio-oedeem door ACE-rem- Een mondaandoening kan veroorzaakt worden door medicatie mers of gingivahyperplasie door onder andere calciumantagonis- ten en anti-epileptica. Ook het ontstaan van osteonecrose van het kaakbot door het gebruik van bisfosfonaten is een probleem dat de tandarts steeds vaker zal te- genkomen. Steeds meer mensen gebruiken bisfosfonaten tegen bijvoorbeeld osteoporose. Daarnaast zijn er natuur- lijk voorbeelden van lichame- lijke ziekten die zich ook mani- festeren in de mond. Denk aan verschillenden lymforeticulai- re aandoeningen zoals het non- Hodgkin-lymfoom en de ziekte van Kahler, ziekten van het im- muunsysteem zoals hiv, Sjögren en de ziekte van Behcet. Ook de ziekte van Crohn en sarcoïdo- se kunnen veranderingen in de mond geven. Hoe denkt u over de relatie in omgekeerde richting: dat een probleem in de mond een lichamelijke of systemische aandoening kan veroorzaken? Die leunt heel sterk op het – voor- al vanuit de parodontologie af- komstige – idee dat ontstekingen van het parodontium elders in het lichaam aandoeningen kun- nen veroorzaken. Dit idee krijgt steeds meer gevolg door aller- hande nieuwe studies die groots voor het voetlicht worden ge- bracht. Parodontitis zou diabetes veroorzaken, hart- en vaatziek- ten, reuma en tegenwoordig zelfs erectiestoornissen. Ik sta hier zeer terughoudend tegenover en heb hierbij mijn twijfels, want het wetenschappelijke bewijs is flin- terdun. Vaak betreft het slechts een associatie. De stellige over- tuiging van veel parodontolo- gen dat parodontitis een (mede)­ veroorzaker kan zijn van tal van systemische aandoeningen, deel ik niet. ■ ‘The Clip’ Nieuw! • Eenvoudig en kostenbesparend • Uiterst stabiele positionering • Voorkomt krassen op de fosforplaat • Voldoet aan nieuwste radiologie-richtlijnen Fosforplaathouder ‘The Clip’ • Eenvoudig en kostenbesparend • Uiterst stabiele positionering • Eenvoudig en kostenbesparend plate stap 1: steek de fosforplaat in het hoesje stap 2: schuif clip op houder stap 3: verwijder plakstrip stap 4: plak houder op gewenste positie stap 5: plaats ring op houder. klaar! sleeve sleeve www.duphamed.com Leverbaar via uw dentale depot Fosforplaathouder ‘The Clip’ Ideaal bij kinderen! www.duphamed.com Leverbaar via uw dentale depot • Ideaal bij kinderen omdat scherpe randen van houders ontbreken • Uiterst stabiele positionering • Voorkomt krassen op de forforplaat • Voldoet aan nieuwste radiologie-richtlijnen Dr. Erik van der Meij in actie.

Pages Overview