Please activate JavaScript!
Please install Adobe Flash Player, click here for download

Dental Tribune Netherlands Edition

11Excerptdental tribune - netherlands editionmei 2015 Afbeelding 12. a. Actieve wortelcariës bij een volwassene. b. Veranderingen in het klinische uiterlijk twee maanden later, nadat de patiënt zorgvuldig tweemaal daags is gaan reinigen met fluoridetandpasta. c. Situatie na zes maanden. d. Situatie na 18 maanden (foto’s: B. Nyvad, Aarhus). Afbeelding 13. Links: Een krijtwitte, doffe fissuur is kenmerkend voor actieve cariës (score 2). Rechts: Een glimmende, witte fissuur duidt op inactieve cariës, score 1 (foto’s: Jette Christiansen, Kopenhagen). 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 20 40 60 80 1000 visueel-tactiele inspectie visuele en röntgenologische inspectie correctediagnosen[%] cariësprevalentie [%] Afbeelding 14. Als de kans op cariës groter is dan 14%, is röntgendiagnostiek zinvol. Afbeelding 15. De patiënt van afbeelding 16 zonder plaqueverklikker. Afbeelding 16. Tandplaque gekleurd met ‘driekleurige’ verklikker-gel van GC. Let op het verschil tussen de donkerpaarse plekken met oude tandplaque, de roodpaarse met jonge tandplaque en tot slot de lichtblauwe met zuurvormende tandplaque. De techniek van het voorspellen | 15 opleiding sociaal-economische status inkomen suikers en fermenteerbare koolhydraten ‘gezonde’ tandplaque demineralisatie leeftijd mondzorg remineralisatie cariëslaesie mondhygiëne speeksel fluoride,calcium zuur risico-indicatoren risicofactoren symptomen ‘cariogene’ tandplaque gebitsgezondheid van familie Afbeelding 9. Het cariësmodel volgens Paris6 laat zien dat het cariësproces multifactorieel is. Er is onderscheid tussen risico-indicatoren (lichtblauwe gebied), risicofactoren (middenblauwe gebied), en het eigenlijke cariësproces en de symp- tomen ervan (donkerblauwe gebied). Afbeelding 10a-b. De diepte van een cariëslaesie kan sterk variëren binnen één fissuur, waardoor de behandeling per fissuurgedeelte kan verschillen (foto’s: Peter van Amerongen, ACTA). Risicoschatting(binnenwerk).indd 15 13-03-15 09:39 Afbeelding 17. Het cariësmodel volgens Paris6 laat zien dat het cariësproces multifactorieel is. Er is onderscheid tussen risico-indicatoren (lichtblauwe gebied), risicofactoren middenblauwe gebied), en het eigenlijke cariësproces en de symptomen ervan (donkerblauwe gebied). Verschijningsvorm als risicoschatting | 19 score omschrijving verschijningsvorm 0 gezond normaal gezond glazuur en worteldentine (eventueel lichte verkleuring) 1 inactieve glazuurcariës • glazuuroppervlak kan wit, bruin of zwart zijn en is glanzend • voelt hard en glad aan als de top van de pocketsonde zachtjes over het oppervlak gaat • (vrijwel) geen tandplaque • geen zichtbaar weefselverlies, eventueel minuscuul glazuurdefect, maar geen blootliggend dentine • bij gladde vlakken: cariës op enige afstand van de gingiva • fissuur/put: intacte morfologie van de fissuur; cariës langs de wanden van de fissuur 2 actieve glazuurcariës • glazuuroppervlak is wit/geel opaak, soms krijtachtig met verlies van glans • voelt ruw wanneer de top van de pocketsonde lichtjes over het oppervlak gaat • meestal bedekt met tandplaque • geen zichtbaar weefselverlies, eventueel minuscuul glazuurdefect, maar geen blootliggend dentine • bij gladde vlakken: cariës dicht bij de gingiva • fissuur/put: intacte morfologie van de fissuur, cariës langs de wanden van de fissuur 3 inactieve dentinecariës • cariës tot in het dentine • caviteit met zichtbaar dentine op de bodem • bodem kan donker verkleurd en glanzend zijn en voelt hard aan 4 actieve dentinecariës • caviteit met zichtbaar dentine op de bodem • bodem voelt zacht of leerachtig aan • het dentine is niet zichtbaar, maar er is wel een blauwgrijze, soms witgelige doorschemering zichtbaar Tabel 3.2 Mate van cariësactiviteit in glazuur en dentine ingedeeld volgens Van Palenstein Helderman beperkte. Toch werd bij circa 20% van de laesies die röntgenologisch waren voortgeschreden tot het binnenste deel van het glazuur, cavita- tie ontdekt.10,11 Bij laesies gevorderd tot in de buitenste helft van het dentine was dit 79%, waarbij de kans op cavitatie bij molaren groter is dan bij premolaren (95% respectievelijk 67%). Er was een positieve relatie tussen de kans op cavitatie en de periode dat de laesie aanwezig was. Een mogelijk diagnostische indicator kan de conditie van de gingivapapil zijn.12 Bij een gecaviteerde laesie is de bloedingsneiging van de naburige papil verhoogd. 3.3.1 Meerwaarde van röntgendiagnostiek De meerwaarde van het gebruikvan bitewings naast visuele-tactiele inspectie is onderzocht bij het detecteren van approximale laesies in een populatie studenten met een lage cariës- prevalentie.13 Hierbij werd onderscheid gemaakt tussen het detecteren van niet-geca- viteerde en gecaviteerde laesies. Cavitatie werd vastgesteld na separatie van de elementen. Visuele-tactiele inspectie leidde tot 34% juist-positieve waarnemingen (sensitiviteit). Het aantal fout-positieve waarnemingen (beoordeling van de approximale laesie als gecaviteerd, terwijl hiervan geen sprake was) bedroeg 1,5%. Voor de combinatie van visu- ele-tactiele en röntgeninspectie waren deze waarden respectievelijk 76% en 8%. Gezien het grotere aantal fout-positieve waarnemingen bij het gebruik van bite-wingopnamen, wat leidt tot onnodig invasief ingrijpen, concludeerden de onderzoekers dat visuele-tactiele inspectie bij een populatie met een lage cariësprevalentie tot meer juiste beslissingen leidt dan röntgen- diagnostiek. De juistheid van deze conclusie Risicoschatting(binnenwerk).indd 19 13-03-15 09:39 Tabel 3.2 Mate van cariësactiviteit in glazuur en dentine ingedeeld volgens Van Palenstein Helderman. de onderzoekers dat visuele-tac- tiele inspectie bij een popula- tie met een lage cariësprevalen- tie tot meer juiste beslissingen leidt dan röntgendiagnostiek. De juistheid van deze conclusie beperkt zich echter tot een po- pulatie met een lage cariëspre- valentie of tot patiënten met een laag cariësrisico zoals in het be- wuste onderzoek. In afbeelding 14 wordt het percentage goede ­beslissingen ten aanzien van ap- proximale cariës weergegeven na visuele inspectie en visuele in- spectie plus röntgendiagnostiek. Het wordt duidelijk dat als de kans op cariës groter is dan 14%, röntgendiagnostiek wel degelijk zinvol is. 3.3.2 Activiteit approximale cariës Progressie, vermindering of stil- stand van een laesie kan worden vastgesteld door opeenvolgend genomen foto’s te vergelijken. Daarbij is het noodzakelijk dat de foto’s met behulp van filmhou- ders en instelapparatuur steeds onder dezelfde hoek worden ge- nomen.14 Het vaststellen van de activiteit van een laesie op een bepaald moment is vaak lastig. De volgende kenmerken wijzen op approximale cariësactiviteit: • de aanwezigheid van een caviteit; • een approximale laesie met aangrenzend een chronische gingivitis, ondanks pogingen van de patiënt om de plaque met tandzijde te verwijderen;15 • een laesie die bij een vorig onderzoek niet aanwezig was; • een patiënt met een geschat hoog cariësrisico. De volgende zaken wijzen op een mogelijk tot stilstand gekomen laesie: • op opeenvolgende röntgen­ opnamen is geen progressie van de laesie zichtbaar; • een patiënt bij wie (na preven- tieve behandeling) het cariës­ risico laag wordt geschat. 3.4 Wortelcariës Voor actieve laesies van wortel- cariës geldt dat ze meestal dicht naast de gingivarand gelegen zijn en dat ze bedekt zijn met tand- plaque; ze zijn zacht of leerachtig van consistentie. Inactieve lae- sies liggen vaak op enige afstand van de gingivarand. Ze zijn niet bedekt met plaque en zijn even hard als het omringende gezonde worteloppervlak.16 De kleur van dentinelaesies is niet altijd een betrouwbare para- meter voor het actief-zijn van de laesie. Hoewel het erop lijkt dat een laesie die van licht naar don- ker verkleurt minder activiteit vertoont, kan ook een zwartver- kleurde laesie actief zijn.17   ■ 204060801000 Risicoschatting(binnenwerk).indd 1513-03-1509:39 Risicoschatting(binnenwerk).indd 1913-03-1509:39

Pages Overview