Please activate JavaScript!
Please install Adobe Flash Player, click here for download

Dental Tribune Netherlands Edition

10 Excerpt dental tribune - netherlands edition mei 2015 PRAKTIJKBEGELEIDING TRAINING INTERIM MANAGEMENT COACHING www.roovos.nl info@roovos.nl 020 - 3306184 Cursussen voor tandartsen: De Tandarts aan de Leiding Selectie van personeel Effectieve gespreksvoering Klachtenbehandeling en conflicthantering Cursussen voor assistenten: Communicatie Omgaan met lastig gedrag De coördinerende assistente Teamtrainingen Samenwerken Teambuilding Protocollen RooDent™ - Hygiëneprotocol RooTocol™ - Personeelsprotocollen Dit is een fragment uit het recent verschenen nascholingsprogramma Risicoschatting bij cariës­ diagnostiek en behandeling (AccreDidact, maart 2015), geschreven door prof. dr. C. van Loveren en dr. G. Stel. 3.1 Cariës en haar verschijningsvormen Cariës heeft een lang traject en is reeds in de initiële reversibele stadia goed waar te nemen. Ei- genlijk is cariës in alle stadia te stoppen door de oorzaken weg te nemen. Dit zou de primaire be- handeling moeten zijn en daarna moet pas besloten worden even- tueel restauratief in te grijpen. Tegenwoordig wordt gepleit voor causale therapie. De aanwezige cariës en de prognose ervan kun- nen de patiënt getoond worden met een drieledig doel: • preventie toepassen op de plek- ken waar het nodig is; • laten zien dat er echt iets aan de hand is; • illustreren dat de prognose van de cariës verbetert als de ­patiënt zich hiervoor inspant. De activiteit van cariës is te schat- ten op basis van de kleur, de glans en de ruwheid van het oppervlak van de laesie. Beginnende cariës manifesteert zich als een witte vlek. Dit is geen verkleuring maar een optisch verschijnsel. Als de glazuurprisma’s intact zijn, gaat het licht door het glazuur heen en wordt het onderliggend dentine zichtbaar. Indien glazuur is aan- getast, liggen de glazuurprisma’s niet mooi aaneengesloten, maar Verschijningsvorm als risicoschatting is er ruimte tussen de prisma’s. Deze is gevuld met vloeistof. Op de overgang van het prisma naar de tussenruimte wordt het licht verstrooid, waardoor er meer licht naar buiten treedt: de witte vlek. De verstrooiing op de over- gang van prisma naar de tussen- ruimte is groter naarmate de tus- senruimte groter is en naarmate de brekingsindex van glazuur en de inhoud van de tussenruim- te meer van elkaar verschillen. De brekingsindexen van lucht en glazuur verschillen meer dan die van vloeistof en glazuur. Daarom wordt een witte vlek beter zicht- baar als het glazuuroppervlak wordt gedroogd. De donkere verkleuring van laesies in het glazuur wordt ver- oorzaakt door kleurstoffen van- buiten. Over het algemeen wordt aangenomen dat een verkleurde laesie langer aanwezig is en dat er geen of slechts langzame pro- gressie is. De zuren die de demineralisatie veroorzaken, worden altijd in de tandplaque gevormd en diffun- deren vervolgens het glazuur in. Ook het buitenoppervlak wordt aangetast maar het mineraalver- lies aldaar wordt aangevuld door neerslag van calcium en fosfaat dat in diepere lagen is opgelost. De aantasting van het buitenop- pervlak leidt ertoe dat het opper- vlak van een actieve laesie er dof uitziet en met de sonde ruw aan- voelt. Als de tandplaque regel- matig wordt verwijderd, zal het oppervlak niet meer aangetast worden en door de tandpasta ge- polijst worden. De doffe witte vlek verandert daardoor in een gladde, glimmende witte vlek. Dit aan de patiënt laten zien, biedt de moge- lijkheid hem te belonen voor zijn preventieve inspanningen. Ook voor dentinecariës is onder- scheid te maken tussen actieve en inactieve cariës. Zacht leer- achtig dentine wijst op actieve cariës terwijl glanzend en hard dentine wijst op inactieve cariës. De mogelijkheid de overgang van actief naar inactief te beoordelen werd aangetoond door Nyvad en Fejerskov (1986). Zij legden het verloop van wortelcariëslaesies vast, nadat ­patiënten zorgvuldig tweemaal daags waren gaan reinigen met een fluoridetandpasta.7 De mo- gelijkheid om dentinecariës tot stilstand te brengen is niet alleen beperkt tot wortelcariës. Het is in principe in elke caviteit mogelijk, mits de caviteit tweemaal daags zorgvuldig wordt gereinigd met fluoridetandpasta. Het kan nodig zijn de caviteit hiervoor te ope- nen, zodat hij toegankelijk wordt voor de tandenborstel (zie hoofd- stuk Causale therapie). 3.2 Cariësactiviteit Cariësactiviteit is eigenlijk alleen waar te nemen bij een herhaalde meting. Vaak willen we echter op een bepaald moment al een oor- deel geven. We kunnen als indi- catie voor het actief zijn van een laesie de kenmerken gebruiken die in tabel 3.1 genoemd worden. Recent zijn er meerdere sys- temen beschreven om de hier- voor genoemde mogelijkheden in een cariësscore samen te vat- ten. Een bruikbare compilatie van deze systemen, waarbij een score wordt gegeven aan de ver- schillende verschijningsvormen van cariës, is onlangs voorgesteld door Van Palenstein et al.8 Hierbij moet worden opgemerkt dat on- derbreking van het glazuuropper- vlak op zichzelf een risicofactor is, omdat dit aanleiding geeft tot plaqueretentie. 3.3 Approximale cariës Approximale cariës onttrekt zich in het beginstadium bijna al- tijd aan het oog, omdat de lae- sie zich vlak onder het contact- punt bevindt. Op een röntgenfoto is approximale cariës al in een vroeg stadium zichtbaar, maar de demineralisatie kan in wer- kelijkheid iets verder zijn voort- geschreden dan de zwarting op 18 | Risicoschatting bij cariësdiagnostiek en -behandeling glazuur geen cariësactiviteit cariësactiviteit normaal, glanzend glazuur geen plaque aanwezig geen tekenen van gingivitis met plaque bedekt tekenen van gingivitis donker glad, glanzend en hard geen plaque aanwezig geen tekenen van gingivitis ruw en zacht met plaque bedekt tekenen van gingivitiswit (droog geblazen) wit (nat) onderbreking van het oppervlak in opaak of verkleurd glazuur dentine geen cariësactiviteit cariësactiviteit doorschemerende dentinecariës vermoedelijk actief vermoedelijk actief caviteit glanzend en hard bij voorzichtig aftasten met een sonde zacht en leerachtig bij voorzichtig aftasten met een sonde Tabel 3.1 Kenmerken van cariësactiviteit in en rondom het glazuur en dentine 3.2 Cariësactiviteit Cariësactiviteit is eigenlijk alleen waar te ne- neralisatie kan in werkelijkheid iets verder Tabel 3.1. Kenmerken van cariësactiviteit in en rondom het glazuur en dentine. Afbeelding 11a-b. Onvoldoende mondhygiëne bij een jeugdige patiënt die orthodontisch wordt behandeld met vaste apparatuur. De gevolgen van slechte mondhygiëne zijn zichtbaar na verwijdering van orthodontische apparatuur (foto’s: Karen van Daelen) de röntgenfoto doet vermoeden.9 Een zwarting op een röntgenfoto geeft echter geen uitsluitsel over cavitatie of activiteit. Veel onder- zoek is verricht naar de relatie tussen cavitatie en laesiediepte. Bij dentinelaesies werd veel va- ker een caviteit gevonden dan wanneer het röntgenologische beeld zich tot het glazuur be- perkte. Toch werd bij circa 20% van de laesies die röntgenolo- gisch waren voortgeschreden tot het binnenste deel van het gla- zuur, cavitatie ontdekt.10,11 Bij lae- sies gevorderd tot in de buiten- ste helft van het dentine was dit 79%, waarbij de kans op cavita- tie bij molaren groter is dan bij premolaren (95% respectievelijk 67%). Er was een positieve rela- tie tussen de kans op cavitatie en de periode dat de laesie aanwezig was. Een mogelijk diagnostische indicator kan de conditie van de gingivapapil zijn.12 Bij een gecavi- teerde laesie is de bloedingsnei- ging van de naburige papil ver- hoogd. 3.3.1 Meerwaarde van röntgendiagnostiek De meerwaarde van het gebruik van bite wings naast visuele-tac- tiele inspectie is onderzocht bij het detecteren van approximale laesies in een populatie studen- ten met een lage cariësprevalen- tie.13 Hierbij werd onderscheid gemaakt tussen het detecteren van niet-gecaviteerde en geca- viteerde laesies. Cavitatie werd vastgesteld na separatie van de elementen. Visuele-tactiele in- spectie leidde tot 34% juist-po- sitieve waarnemingen (sensiti- viteit). Het aantal fout-positieve waarnemingen (beoordeling van de approximale laesie als gecavi- teerd, terwijl hiervan geen spra- ke was) bedroeg 1,5%. Voor de combinatie van visuele-tactiele en röntgeninspectie waren deze waarden respectievelijk 76% en 8%. Gezien het grotere aantal fout-positieve waarnemingen bij het gebruik van bite-wingopna- men, wat leidt tot onnodig in- vasief ingrijpen, concludeerden

Pages Overview