Please activate JavaScript!
Please install Adobe Flash Player, click here for download

Dental Tribune Netherlands Edition

6 Interview dental tribune - netherlands edition juni 2014 Cariogene whitespots – even ongewenst als ze frequent zijn, met name na het verwijderen van de vaste beugel. Nu kunt u uw patiënten een pijnloze behandeling aanbieden in plaats van een invasieve interventie. Infiltratie met Icon heeft bewezen een effectieve manier te zijn om de whitespots te maskeren op gladde oppervlakken. Snel, pijnloos, esthetisch. In slechts 1 behandeling. Een goed vooruitzicht voor u en uw patiënten. www.dmg-dental.com Snel, pijnloos en esthetisch: Is de infiltratie behandeling met Icon. Hét antwoord op whitespots: I can Icon! voor Icon behandeling na Icon behandeling Met dank aan: Prof. Dr. Carlos Rocha Gomes Torres, DDS, Msc, PhD AZ_Icon_A5_NL_2014-02.indd 1 18.02.14 16:34 > vervolg van pagina 4 standigheden zie je op die leeftijd geen diepe cariëslaesies. Zijn patiënten zelf alert genoeg op die voorstadia? Nee, als patiënten er zelf alert ge- noeg op waren, dan zou het niet voorkomen. Daarom zijn oude- ren en kinderen gevoeliger voor het ontwikkelen van diepe cariës­ laesies: zij zijn vaak niet bewust bezig met hun mondverzorging. Kinderen kunnen het nog niet en ouderen kunnen het niet meer, of letten er niet meer op. Niet eens met opzet, maar er spelen bij hen vaak andere zaken die aandacht vragen, waardoor mondzorg on- der aan het lijstje komt. Iemand die niet meer kan lopen of halfzij- dig verlamd is, heeft andere din- gen aan het hoofd dan de mond- gezondheid. Die mensen moet je dus vaker gaan zien en passende zorg bieden. Hoe moet de mondzorg­ verlener die zorg voor ­ouderen vormgeven? Kinderen met een hoog risico houd je goed in de gaten, die wil je elke drie tot vier maanden zien. Bij ouderen moet je hier eigenlijk paar dagen later weer langsgaan en een beetje bijsturen. Dat is een struikelblok, maar de tand- arts heeft hulptroepen tot zijn beschikking. Mond­hygiënisten, hoewel dit al iets buiten hun werkveld ligt, maar vooral preven- tieassistenten zijn hier bij uitstek geschikt voor. Mits zij natuurlijk goed worden opgeleid voor het uitleggen en ondersteunen bij de gebitsverzorging. Het is zonde om daarvoor een dure, hoogopgeleide tandarts langs te sturen. Ik vind dat we als tandarts ab- soluut naar onze oudere patiënten toe moeten. Wij leren dat nu aan onze studenten, maar ook de hui- dige tandartsen moeten dit gaan doen. Dat vergt nogal wat aan- passing, merk ik. Te vaak hoor ik collega’s zeggen: “daar moeten we een specialist voor hebben.” Eén tandarts die ‘het afvalputje’ is en de patiënten doet voor wie collega’s geen tijd willen maken. Terwijl het helemaal niet zoveel moeite is! Ga maar eens door je patiëntenbestand heen: het zijn misschien tien tot twintig pati- ënten bij wie je langs zou moe- ten. Wanneer je dat verdeelt over de maanden, moet je misschien twee keer per maand op huis­ bezoek. Is dat te veel gevraagd? Ik vind van niet. Je kunt de mensen die je tot hun zestigste eens per jaar hebt gezien, niet aan hun lot overlaten zodra ze het moeilijker krijgen om langs te komen. Nu zien we diepe cariëslaesies nog weinig, en voornamelijk bij ouderen. Aan het begin van uw carrière kwam dit verschijnsel veel vaker voor. Wat heeft bijgedragen aan die verbetering? Allereerst is onze kennis over het cariësproces op zich erg vergroot. Toen ik nog studeerde, was niet geheel duidelijk hoe cariës pre- cies ontstaat en zich ontwikkelt. Nu kennen we het ontstaan in detail en dat helpt natuurlijk om het te kunnen voorkomen. Het werk van Ten Cate bij ACTA is daarvoor zeer belangrijk geweest. Cruciaal was uiteraard de ‘ont- dekking’ van fluoride als won- dermiddel tegen cariës. De ef- fectiviteit van fluoride was in het onderzoek in Tiel en Culemborg (een van de bekendste fluorideon- derzoeken ter wereld: van 1953 tot 1973 werd in Tiel fluoride aan het drinkwater toegevoegd, in con- trolegemeente Culemborg niet, red.) al aangetoond, maar pas in de laatste twintig jaar heeft de in- zet van fluoride een vlucht geno- men. Dat kwam door de ontdek- king dat het middel met hetzelfde effect aan tandpasta kon worden toegevoegd. Voordien deden we hele middagen fluorideapplicaties bij kinderen. De toediening via tandpasta is een heel grote factor geweest in cariëspreventie. Kunnen we de diepe cariës­ laesie in de toekomst nog verder uitbannen? Ik denk dat de trend van de afge- lopen veertig jaar doorzet en we steeds minder en minder diepe ca- riëslaesies gaan zien. Al zal er al- tijd een groep mensen blijven bij wie het blijft voorkomen, omdat zij hun gebit verwaarlozen. Ik ver- wacht niet nog eens zo’n doorbraak als de fluoridetandpasta, iets wat zoveel effect zal hebben op de in- cidentie van diepe cariës­laesies. Al is er wel wetenschappelijke ken- nis over cariës die nog onvoldoen- de wordt toegepast in de praktijk. Zo weten we inmiddels dat je ca- riës kunt stoppen door niet alles te verwijderen en de laesie netjes af te sluiten. Toch heerst bij veel collega’s nog het idee dat cariës al- tijd volledig weggehaald moet wor- den. Doe je dat niet, dan ben je een slechte tandarts. Niets is minder waar, het is nergens voor nodig om alle cariës weg te boren. Op een ge- geven moment moet je die weten- schap accepteren en ernaar gaan behandelen. Als het veld meegaat in dit soort wetenschappelijke ontwikkelingen, denk ik dat diepe cariës­laesies bijna volledig uit onze praktijk zullen verdwijnen.  ■ naar terug. Zodra mensen niet goed meer voor hun gebit kun- nen zorgen, moet je als tandarts de vinger aan de pols houden. Dat zal bij sommige patiënten be- tekenen dat je naar ze toe moet. In eerste instantie ga je stimu- leren dat mensen weer voor hun eigen gebit gaan zorgen. Aange- zien de aandacht vaak naar an- dere zaken gaat, kan het helpen om te benadrukken dat een ge- zonde mond belangrijk is voor de algehele gezondheid. Maar er komt natuurlijk een stadium waarin het echt niet meer gaat en mensen hulp nodig hebben bij de mondzorg. Dan moet je proberen daar een partner of andere man- telzorger voor te stimuleren, of het moet professioneel gebeuren door een verzorgende. De thuis- zorg, die dagelijks langskomt, kan geleerd worden de mond te verzorgen. Dat gebeurt nu nog niet, maar zou mogelijk moeten zijn. Nog een stadium verder in zorgbehoefte, wanneer iemand in een verzorgings- of verpleeghuis woont, moeten alle verzorgenden in staat zijn hierbij te helpen. Er is recent veel ophef ont­ staan over de ontoereikende mondzorg voor ouderen in instellingen. Ook volgens u moeten verzorgenden hierbij een rol spelen. Gebeurt dit in de praktijk al? Dat verschilt sterk per locatie. Mijn ervaring is: zodra de lei- ding beseft dat mondzorg een integraal onderdeel van de ver- zorging is en haar medewerkers stimuleert om die mondzorg uit te voeren, gebeurt het ook goed. Ontbreekt dat besef, dan gebeurt er niets. Soms is er dan nog een specifieke medewerker die mond- gezondheid belangrijk vindt of de taak op zich heeft genomen, maar wanneer die wegvalt, valt ook di- rect de mondzorg weg. Het hangt dan te veel op één persoon en is niet geïntegreerd. Als ik een ruwe schatting moet geven, dan is het bij vijftig procent van de instellin- gen goed geregeld. Bij de overige vijftig procent is de situatie erbar- melijk. Er zit eigenlijk niets tus- senin: zodra de leiding overtuigd is, gaat het goed. Al die extra controles en zorg voor ouderen, dat is een flinke belasting voor een tandarts… Ouderen die moeite hebben met de gebitsverzorging hebben in- derdaad intensieve begeleiding nodig: je moet het voordoen, een

Pages Overview