Please activate JavaScript!
Please install Adobe Flash Player, click here for download

Dental Tribune Netherland Edition

5Interviewdental tribune - netherlands editionaugustus 2015 “Met opstellen van richtlijnen doe je de tandarts tekort” Jeroen Craandijk over het mondzorgsysteem TEKST: MARIEKE EPPING FOTO’S: JOB SCHLINGEMANN Een doorsnee tandarts is ­Jeroen Craandijk bepaald niet: behalve tandheelkunde studeerde hij rech- ten en wijsbegeerte. Geen vooropge- zet studieplan, maar inmiddels zijn deze drie interesses verweven ge- raakt. Het heeft de Leidse tandarts- parodontoloog een niet alledaagse blik op zijn werk en de mondzorg als geheel opgeleverd. “Filosofen stellen vooral heel veel vragen. Daarmee probeer ik op te merken waar het mondzorgsysteem wringt.” ­Dental ­Tribune stelde de vragensteller vra- gen en ontdekte de pijnpunten. Wat is het grootste verschil tussen de tandheelkunde en de filosofie? De natuurwetenschappen onder- wijzen in de huidige kennis en met een zekere stelligheid. In de filosofie komen ook alle misluk- kingen, de achterhaalde kennis aan bod. Dat helpt om in te zien hoe iemand tot bepaalde kennis komt, en te leren analyseren hoe je zelf met je kennis omgaat. Je ziet dat je bijvoorbeeld generali- saties maakt, of een zekere voor- ingenomenheid hebt. Overigens stellen filosofen vooral veel vra- gen en komen ze niet per se met oplossingen, daar ben ik geen uit- zondering in (lacht, red.). Door vragen te stellen probeer ik zo on- bevooroordeeld mogelijk te obser- veren en analyseren, te ontdekken waar een systeem vastloopt. Waar wringt het, dat wil ik vinden. Hoe past u die filosofische kennis toe in uw dagelijks werk als tandarts? Ik realiseer me altijd dat niet ie- dereen hetzelfde verstaat onder een term, doordat iemand een ander begrippenkader kan heb- ben. Als ik ‘pocket’ zeg, dan denk ik daarbij aan het weefsel, aan de onderliggende anatomie, aan de mogelijke behandelingen en aan de statistieken over de kans van slagen. Terwijl een ander bij ‘poc- ket’ denkt aan een diepte en een categorie. Ik vind het belangrijk me te blijven afvragen: wat bete- kent een term voor mijn collega? Dat is complexer dan je op het eerste gezicht zou denken. Een ander filosofisch aspect dat ik in mijn dagelijks werk tegen- kom, is reductionistisch denken. Die denkwijze is ontstaan bij Newton, die zijn natuurwetten opschreef als formules. In de we- tenschap proberen we eigenlijk sinds Newton alles terug te bren- gen tot formules, wetten en sta- tistieken. Maar daarmee verlies je een deel van de werkelijkheid. Het praktijkvoorbeeld hiervan zijn richtlijnen: het terugbrengen van een complexe behandeling, met allerlei afwegingen, tot een stappenplan. Het is toch logisch om de kennis die we hebben, vast te leggen en te delen middels een richtlijn? Wetenschappe­ lijke verenigingen maken zich hier al tijden hard voor. Dat lijkt heel logisch, maar daar hebben we de opleidingen voor. Alles bij elkaar is een tandarts- specialist bijna tien jaar bezig om kennis te vergaren en dan zouden we al die kennis en vaardigheden kunnen samenvatten in een paar velletjes met stappenplannen? Het schoolvoorbeeld van een re- ductie van de werkelijkheid. Wat gebeurt er met ­patiënten die niet in het stappenplan pas- sen? Wanneer er iemand in de beroepsgroep, maar met een an- dere opleiding met de richtlijn gaat werken? Of als een zorgver- zekeraar de stappenplannen erop naslaat? Anderen hebben geen inzicht in het deel van de werke- lijkheid, van de complexiteit van een behandeling, dat buiten de richtlijn is gelaten. Hun werke- lijkheid ís die richtlijn, die vervol- gens gebruikt gaat worden voor zaken als financiering en recht- vaardiging van een behandeling. Verbazingwekkend vond ik het Advies van de Gezondheidsraad uit 2012 (getiteld ‘De mondzorg van morgen’, red.). Die conclu- deerde dat er in de tandheelkun- de “te weinig richtlijnen zijn.” Dus moest de beroepsgroep meer richtlijnen gaan opstellen. Sinds wanneer meten we kwaliteit aan het aantal richtlijnen? Dat is vol- gens mij niet hoe het vak moet worden ingericht. Als er geen richtlijnen zijn in de tandheelkunde, hoe pakken we dan de kwaliteits­ zorg aan? Dat is toch ook een belangrijke reden om richtlijnen op te stellen? Kwaliteitszorg is absoluut be- langrijk. Ik denk dat het systeem van visitatie door vakgenoten, dat parodontologen als eerste tand- heelkundige differentiatie heb- ben opgezet, het sterkste instru- ment is in het controleren van de zorgkwaliteit. Dat moet dan wel een degelijk systeem zijn, met consequenties – het verliezen van je accreditatie bijvoorbeeld. Eigenlijk kan alleen de beroeps- groep zelf controleren of je goed werk hebt geleverd. Een vak­ genoot kan kijken of je je aan de richtlijn houdt, maar ook waarom je bent afgeweken. Hij of zij kan je beoordelen op je techniek en vaardigheden, maar kijkt ook op procesniveau naar je manier van werken. Zo’n visitatiegesprek is een groot leermoment, het is een kruisbestuiving tussen twee pro- fessionals. Beiden steken er iets van op en het komt zeker de kwa- liteit van de zorg ten goede. Ik vind het daarom goed om te zien dat zowel de ANT als de KNMT ook met het opzetten van visita- tie bezig zijn. Stelt u zich weleens kritische vragen over de tariefcodes voor verrichtingen? Zeker! Je kunt zorg niet terug- brengen tot een economische handeling. Zorg is nooit ‘stan- daard’ en leent zich dus niet voor een soort productielijn. Ze- ker parodontitis niet: daar zit zo vaak meer achter dan alleen een probleem met het tandvlees. Dat merk ik vaak bij een eerste be- zoek van een patiënt met een paro-probleem dat maar niet verholpen kan worden. Na onder- zoek blijkt daar dan bijvoorbeeld een aandoening aan het wortel- kanaal achter te zitten. In het eerste bezoek heb ik dan al het grootste probleem opgelost, na- melijk de oorzaak achterhaald. Maar ik heb niet mijn ‘product’ verkocht, want met deze oorzaak hoef ik als parodontoloog niet veel meer te doen. Ik heb wel zorg geleverd, maar geen economische handeling verricht. Daarnaast is ons huidige sys- teem niet goed ingericht op de verwevenheid van mondgezond- heid, vooral parodontitis, met de algemene gezondheid. Als een patiënt een systemische ziekte heeft, dan valt de behandeling daarvan in de basisverzekering. Maar als de patiënt door leuke- mie, radiotherapie, of een be- handeling voor hiv een lastige parodontitis heeft, komt die be- handeling voor eigen rekening. Helaas loopt de mondzorgver- lening hierdoor vaak spaak: de patiënt moet continu behandeld worden, aangezien het mond- probleem onderdeel is van zijn aandoening, maar hij kan die doorlopende – en daardoor hoge – kosten niet opbrengen. Helpt het dat steeds meer wetenschappelijk onderzoek wijst op een relatie tussen mondgezondheid en systemische gezondheid en aandoeningen? Zoals de koppeling tussen parodontitis en hart- en vaatziekten? Inhoudelijk gezien zeg ik ja. Maar op meta-niveau zie ik die po- sitieve invloed nog niet, want ­tandartsen handelen naar wat zij geleerd hebben. Het duurt een ge- neratie (of twee) voordat nieuwe > lees verder op pagina 7 De marktwerking is waar het wringt

Pages Overview