Please activate JavaScript!
Please install Adobe Flash Player, click here for download

Dental Tribune Netherland Edition

11Excerptdental tribune - netherlands editionaugustus 2015 beeld. Door te bepalen welke subvormen (het meeste) hebben bijgedragen aan het slijtagepro- ces, kan men proberen de etiolo- gische factoren gerichter te be- noemen en daarmee een gerichte counseling te starten. Voor het diagnostisch proces en voor het monitoren is het van belang om te vermelden dat sommige klini- sche tekenen kunnen duiden op een actief dan wel een inactief proces. Tekenen van actieve pro- cessen zijn: • de afwezigheid van aanslag, plaque of tandsteen (actief ­erosief proces); • pijn of gevoeligheid van de ge- bitselementen (actief erosief proces); • tekenen in de weke delen (ac- tief proces van parafunctionele ­activiteiten). De waargenomen tekenen van slijtage bij de harde weefsels zijn een optelsom van slijtage door de jaren heen. Daaruit is niet af te leiden wanneer deze tekenen zijn ontstaan. Hoewel er geen ‘rang- orde’ valt aan te geven van de klinische tekenen, is er toch een aantal tekenen die wel zeer her- kenbaar en pathognomonisch lij- ken (zie tabel 2.1, aangegeven in blauw). 2.3 Screenen, kwantificering, DTWSI Na het kwalificeren is de volgen- de stap het kwantificeren van de gebitsslijtage; met andere woor- den, het in kaart brengen van de ernst van de gebitsslijtage door er een cijfer aan te geven. Bij iedere patiënt moeten periodiek niet al- leen de cariësactiviteit en de ge- zondheid van het parodontium beoordeeld worden, maar ook de mate van gebitsslijtage. Met de screeningsmodule van het GBS (Dutch Tooth Wear Screening Index, DTWSI) is dit goed uit- voerbaar. De DTWSI kan worden vergeleken met de Dutch Perio- dontal Screening Index, DPSI.26 Ook deze index geeft de hoogste score per sextant weer. Van alle sextanten worden de vlakken die een rol spelen bij de occlusie en articulatie beoordeeld. Van de zes achtereenvolgende sextan- ten worden de incisale/occlusale vlakken beoordeeld. De hoogste score per sextant wordt geno- teerd. Er wordt gebruikgemaakt van een vijfpuntsschaal voor oc- clusale en incisale gebitsslijtage (0 = geen (zichtbare) slijtage; 1 = zichtbare slijtage alleen in het glazuur; 2 = blootliggend dentine en verlies van klinische-kroon- hoogte < 1 /3 ; 3 = verlies van kli- nische-kroonhoogte > 1 /3 , maar < 2 /3 ; en 4 = verlies van klinische- kroonhoogte > 2 /3 ).27 Vervolgens worden van het tweede sextant ook de palatinale vlakken be- oordeeld. Hier wordt gebruikge- maakt van een driepuntsschaal voor niet-occlusale/niet-incisale gebitsslijtage (0 = geen (zichtba- re) slijtage; 1 = zichtbare slijtage alleen in het glazuur; 2 = bloot- liggend dentine).28 Beide schalen zijn op betrouwbaarheid getest en zijn geschikt voor alle vormen van gebitsslijtage. De DTWSI is weergegeven in afbeelding 12. De scores worden in de donker- beige vakjes ingevuld. Als in een of meer sextanten het dentine is geëxposeerd, is het raadzaam de volgende module voor het kwan- tificeren te gebruiken: de modu- le Kwantificering, fijnmaziger oc- clusaal/incisaal en niet-occlusaal/ niet-incisaal (zie afbeelding 17). 2.4 Kwantificering, klinische- kroonlengte Een index om gebitsslijtage te kwantificeren wordt in de alge- mene praktijk nog niet veel toe- gepast. Vaak lijkt het moeilijker dan het is. Om aan deze koud- watervrees tegemoet te komen, is er een andere module in het GBS beschikbaar die ook goed te gebruiken is om gebitsslijtage periodiek vast te leggen. In deze module worden de klinische- kroonlengten van de boven- en onderfrontelementen vastgelegd (zie afbeelding 13). Zo kan een schatting worden gemaakt van de reeds opgetreden slijtage, omdat de gemiddelde lengte van incisie- ven en hoektanden immers be- kend is.29 De lengte kan worden bepaald door met een pocketson- de de afstand te meten tussen het incisale vlak en de gingiva. Bij gingivarecessie wordt de glazuur-cementgrens als referen- tie gebruikt. Wellicht ten over- vloede wordt erop gewezen dat hiermee slechts gebitsslijtage in het front wordt weergegeven, ter- wijl slijtage ook, of alleen, post- canien kan voorkomen. 2.5 Vastlegging Het vastleggen van de mondsi- tuatie is een vereiste bij iedere periodieke controle. Daartoe is de eerdergenoemde DTWSI ge- schikt. Behalve door te kwantifi- ceren, kan de status van de mond worden vastgelegd door het ma- ken van intraorale mondfoto’s en (digitale) gebitsmodellen. Het is niet nodig om dit bij ieder pe- riodiek mondonderzoek te doen. Een tijdsinterval van twee jaar lijkt passend, te vergelijken met een gehanteerd interval voor het maken van bite-wingopnamen. Eerder maken van mondfoto’s of (digitale) modellen kan wor- den overwogen als de patiënt een (veranderde) hulpvraag heeft, of als de behandelaar een duide- lijk verschil in slijtage lijkt waar Afbeelding 14a-b. Casus 1. a. Als klinische tekenen zijn aanwezig: incisale grooving, slijtage op niet-occluderende oppervlakken, die glad zijdeachtig glimmend zijn. b. Als klinische tekenen zijn aanwezig: cratering, ‘hoogstaande’ restauraties en een schoon, mat uiterlijk van de amalgaamrestauraties. Gebitsslijtagebeoordelingssysteem: basisdiagostiek | 15 tant ook de palatinale vlakken beoordeeld. Hier wordt gebruikgemaakt van een driepuntsschaal voor niet-occlusale/niet-incisale gebitsslijta- ge (0 = geen (zichtbare) slijtage; 1 = zichtbare slijtage alleen in het glazuur; 2 = blootliggend dentine).28 Beide schalen zijn op betrouwbaar- heid getest en zijn geschikt voor alle vormen van gebitsslijtage. De DTWSI is weergegeven in afbeelding 12. De scores worden in de donker- beige vakjes ingevuld. Als in een of meer sextanten het dentine is ge- exposeerd, is het raadzaam de volgende module voor het kwantificeren te gebruiken: de module Kwantificering, fijnmaziger occlusaal/incisaal en niet-occlusaal/niet-incisaal (zie afbeelding 17). palatinaal © DTWSI 2015 incisaalocclusaal sextant 1 sextant 2 sextant 3 sextant 6 sextant 5 sextant 4 occlusaal occlusaalocclusaal sextant 2 incisaal incisaalocclusaal sextant 1 sextant 2 sextant 3 occlusaal palatinaal sextant 2 sextant 6 occlusaal sextant 5 incisaal © DTWSI 2015 sextant 4 occlusaal Afbeelding 12. Module Kwantificering, Screeningsmodule (Dutch Tooth Wear Screenings Index, DTWSI 2015). Vijfpuntsschaal voor occlusale en incisale gebitsslijtage.27 Per sextant wordt de hoogste slijtagescore genoteerd. Voor het tweede sextant wordt ook de palatinale score genoteerd (alleen graad 0 tot 2 mogelijk). 0 = geen (zichtbare) slijtage 1 = zichtbare slijtage alleen in het glazuur 2 = blootliggend dentine en verlies van klinische-kroonhoogte<⅓ 3 = verlies van klinische-kroonhoogte>⅓, maar<⅔ 4 = verlies van klinische-kroonhoogte>⅔ 2.4 Kwantificering, klinische-kroonlengte Een index om gebitsslijtage te kwantificeren wordt in de algemene praktijk nog niet veel toegepast. Vaak lijkt het moeilijker dan het is. Om aan deze koudwatervrees tegemoet te komen, is er een andere module in het GBS beschikbaar die ook goed te gebruiken is om gebitsslijtage periodiek vast te leggen. In deze module worden de klinische-kroonlengten van de boven- en onderfrontelementen vastgelegd (zie afbeelding 13). Zo kan een schatting wor- den gemaakt van de reeds opgetreden slijtage, omdat de gemiddelde lengte van incisieven en hoektanden immers bekend is.29 De lengte kan worden bepaald door met een pocketsonde de afstand te meten tussen het incisale vlak en de gingiva. Bij gingivarecessie wordt de glazuur-cement- grens als referentie gebruikt. Wellicht ten over- vloede wordt erop gewezen dat hiermee slechts gebitsslijtage in het front wordt weergegeven, terwijl slijtage ook, of alleen, postcanien kan voorkomen. Gebitsslijtage (binnenwerk).indd 15 29-05-15 11:45 Afbeelding 12. Module Kwantificering, Screeningsmodule (Dutch Tooth Wear Screenings Index, DTWSI 2015). Vijfpuntsschaal voor occlusale en incisale gebitsslijtage.27 Per sextant wordt de hoogste slijtagescore genoteerd. Voor het tweede sextant wordt ook de palatinale score genoteerd (alleen graad 0 tot 2 mogelijk). 0 = geen (zichtbare) slijtage  1 = zichtbare slijtage alleen in het glazuur  2 = blootliggend dentine en verlies van klinische- kroonhoogte < 1 /3   3 = verlies van klinische-kroonhoogte > 1 /3 , maar < 2 /3   4 = verlies van klinische-kroonhoogte > 2 /3 16 | Diagnostiek van gebitsslijtage Afbeelding 14a-b. Casus 1. a. Als klinische tekenen zijn aanwezig: incisale grooving, slijtage op niet-occluderende oppervlakken, die glad zijdeachtig glimmend zijn. b. Als klinische tekenen zijn aanwezig: cratering, ‘hoog- staande’ restauraties en een schoon, mat uiterlijk van de amalgaamrestauraties. gebitselement 13 12 11 21 22 23 gemiddelde lengte 11 mm 10 mm 12 mm 12 mm 10 mm 11 mm gemeten lengte ..... mm ..... mm ..... mm ..... mm ..... mm ..... mm gebitselement 43 42 41 31 32 33 gemiddelde lengte 11 mm 10 mm 10 mm 10 mm 10 mm 11 mm gemeten lengte ..... mm ..... mm ..... mm ..... mm ..... mm ..... mm Afbeelding 13. De module Klinische-kroon- lengten van het boven- en onderfront. 2.5 Vastlegging Het vastleggen van de mondsituatie is een vereiste bij iedere periodieke controle. Daar- toe is de eerdergenoemde DTWSI geschikt. Behalve door te kwantificeren, kan de status van de mond worden vastgelegd door het maken van intraorale mondfoto’s en (digitale) gebitsmodellen. Het is niet nodig om dit bij ieder periodiek mondonderzoek te doen. Een tijdsinterval van twee jaar lijkt passend, te vergelijken met een gehanteerd interval voor het maken van bite-wingopnamen. Eerder maken van mondfoto’s of (digitale) modellen kan worden overwogen als de patiënt een (ver- anderde) hulpvraag heeft, of als de behandelaar een duidelijk verschil in slijtage lijkt waar te nemen. Onderzoek toont aan dat het scoren van de mate van slijtage intraoraal iets beter gaat dan op gebitsmodellen, maar dat beide be- trouwbaar zijn.28 Andere onderzoekers toonden aan dat het scoren van gebitsslijtage even goed gaat op mondfoto’s als op gebitsmodellen.30 Als het bij een periodiek mondonderzoek vanwege tijdnood onmogelijk is om te kwantificeren, kan dat ook achteraf op de modellen of op de mondfoto’s gebeuren. Röntgenfoto’s zijn niet bruikbaar om de voortgang van gebitsslijtage te monitoren. Gebitsslijtage (binnenwerk).indd 16 29-05-15 11:45 Afbeelding 13. De module Klinische-kroonlengten van het boven- en onderfront. Afbeelding 14c. Vervolg van casus 1. Hoewel röntgenfoto’s niet bruikbaar zijn om gebitsslijtage te monitoren, is op het OPT de slijtage wel waarneembaar. Afbeelding 15a-d. Casus 2. Als we de screeningsindex (DTWSI) invullen, worden in de zes sextanten achtereenvolgens de scores 2, 3, 2, 2, 4, 2; palatinaal 2 genoteerd. te nemen. Onderzoek toont aan dat het scoren van de mate van slijtage intraoraal iets beter gaat dan op gebitsmodellen, maar dat beide betrouwbaar zijn.28 Ande- re onderzoekers toonden aan dat het scoren van gebitsslijtage even goed gaat op mondfoto’s als op gebitsmodellen.30 Als het bij een periodiek mondonderzoek van- wege tijdnood onmogelijk is om te kwantificeren, kan dat ook achteraf op de modellen of op de mondfoto’s gebeuren. Röntgen- foto’s zijn niet bruikbaar om de voortgang van gebitsslijtage te monitoren.  ■ Gebitsslijtage (binnenwerk).indd 1529-05-1511:45 gebitselement 131211212223 gebitselement 434241313233 Gebitsslijtage (binnenwerk).indd 1629-05-1511:45

Pages Overview