Please activate JavaScript!
Please install Adobe Flash Player, click here for download

Dental Tribune Netherland Edition

11Excerptdental tribune - netherlands editionapril 2015 Afb. 5.5: Bij cuspidaatgeleiding wordt de laterale articulatiebeweging uitsluitend geleid door de cuspidaten aan de werkende zijde. Afb. 5.6: Bij groepsgeleiding nemen meerdere gebitselementen aan de werkende zijde deel aan de articulatie. Afb. 5.7: Bij een gebalanceerde geleiding bestaan tijdens articulatie zowel aan de werkende als de niet-werkende zijde contacten tussen de gebitselementen in de maxilla en de mandibula. Afb. 5.8: Bij frontgeleiding wordt de anterieure contactbeweging van de mandibula uitsluitend door de gebitselementen in het front geleid. Afb. 5.9: Bij anterieure groepsgeleiding wordt de anterieure beweging van de mandibula door meerdere gebitselementen geleid. Afb. 5.10: Voorbeeld van een articulator, de Dentatus. de articulatie. Men kan immers met de gebitsmodellen in de arti- culator de occlusie en de articula- tie nabootsen zoals ze in de mond voorkomen. Een ander voordeel van een articulator is dat er van diverse kanten kan worden be- oordeeld. Elke moderne articu- lator kan rotatie- en translatie- bewegingen uitvoeren, enigszins gelijk aan de bewegingen van het caput mandibulae in het tempo- romandibulaire gewricht. Zelfs de meest geavanceerde articula- tor kan de werkelijke bewegingen van de mandibula echter niet vol- ledig nabootsen. De articulator is Occlusie en articulatie is binnenkort verkrijgbaar op www.geneeskundeboek.nl. (zoals bruxisme en stress) aan te pakken, kan temporomandibu- laire disfunctie vrijwel altijd wor- den behandeld zonder wijzigin- gen aan te brengen in de occlusie. Een andere belangrijke con- tactpositie is de centrale occlusie; deze wordt gewoonlijk pas inge- nomen wanneer de patiënt pas- sief, dat wil zeggen onder leiding van een tandarts, zijn mandibula naar dorsaal beweegt. De maxi- male en de centrale occlusie val- len bij ongeveer 10% van de vol- wassenen samen (Witter et al, 2013). Bij de meeste volwassenen glijdt de mandibula in occlusaal contact vanuit de centrale occlusie naar de maximale occlusie, ook wel de ‘slide in centric’ genoemd. De mandibula glijdt bij ongeveer 80% van de mensen af in anteri- eure en craniale richting over een afstand van slechts 1 mm. In het algemeen kan bij laterale articulatiebewegingen vanuit de maximale occlusie onderscheid worden gemaakt tussen: 1. cuspidaatgeleiding (afb. 5.5); 2. laterale groepsgeleiding (afb. 5.6); 3. gebalanceerde geleiding (afb. 5.7). Bij de anterieure articulatiebewe- ging vanuit de maximale occlusie kan onderscheid worden gemaakt tussen: 4. frontgeleiding (afb. 5.8); 5. anterieure groepsgeleiding (afb. 5.9). Bij zowel cuspidaatgeleiding als frontgeleiding maken de anta- gonistische (pre)molaren bij ar- ticulatie geen contact. Dit wordt disclusie genoemd. Het is goed mogelijk dat een persoon aan de ene zijde cuspidaatgeleiding heeft en aan de andere zijde groepsge- leiding. Ook kan in de eerste fase van de articulatie sprake zijn van groepsgeleiding, terwijl later in de beweging wordt overgegaan op cuspidaatgeleiding of omge- keerd. Gedurende het leven zijn de articulatiepatronen aan wijzi- gingen onderhevig als gevolg van gebitsslijtage, migraties en ver- lies van gebitselementen. Zo kan door slijtage van de cuspidaten op den duur een cuspidaatgelei- ding overgaan in een groepsgelei- ding. Bij bruxisme kan deze ver- andering versneld optreden. In het anterieure gebied spelen de vorming van klanken en de es- thetische functie een grote rol. In het sagittale vlak wordt de front- relatie gekenmerkt door de hori- zontale overbeet (‘overjet’) en de verticale overbeet (‘overbite’). Bij een normale overbeet overlappen de frontelementen elkaar voor circa een derde van de hoogte van de klinische kroon. Bij een diepe beet is de verticale overbeet gro- ter dan een derde van de hoogte van de klinische kroon en bij een open beet is de verticale overbeet negatief. Contact makende an- tagonerende gebitselementen in het front worden frontale eenhe- den genoemd. In totaal zijn er bij een compleet occlusiesysteem in het front zes frontale eenheden. In de (pre)molaarstreek zijn de kauw- en steunfunctie van pri- mair belang. Met de steunfunc- tie (‘posterior support’) wordt be- doeld de ondersteuning van de overige gebitselementen. In de (pre)molaarstreek worden de oc- clusale contacten tussen antago- nerende gebitselementen occlu- sale eenheden genoemd. In totaal zijn er tien occlusale eenheden aanwezig bij een compleet oc- clusiesysteem, inclusief de derde molaren. Indien het nodig is om het kauwoppervlak of de lengte van tandbogen nauwkeuriger aan te geven dan in aantallen occlu- sale eenheden, worden occlusale eenheden aangeduid in premo- laarequivalenten: een antagonis- tisch paar molaren telt in dat ge- val al twee occlusale eenheden (Witter et al, 2013). 5.4.1 Articulator De occlusie en de articulatie kun- nen niet alleen intraoraal maar ook extraoraal worden bestu- deerd. Om dit laatste mogelijk te maken, worden van de gebits- bogen in de maxilla en de man- dibula afdrukken gemaakt die worden uitgegoten in gips. De hieruit voortkomende gebitsmo- dellen kunnen in de juiste posi- tie ten opzicht van elkaar wor- den geplaatst door middel van een beetregistratie (bijvoorbeeld een wasbeet). Wanneer de gebits- modellen met de hand worden vastgehouden, kan alleen de oc- clusie worden bestudeerd. Wor- den ze in een zogenoemde arti- culator geplaatst, dan kan ook de articulatie worden bestudeerd. Een articulator is een hulpmid- del waarmee de relatie van de ge- bitselementen in de maxilla en de mandibula ten opzichte van el- kaar wordt vastgelegd (afb. 5.10). Tevens kunnen hiermee de ar- ticulatiebewegingen buiten de mond worden nagebootst. Gebitsmodellen worden in een articulator geplaatst wanneer meer inzicht moet worden verkre- gen in de occlusie en de articula- tie. Dit kan nodig zijn in geval van uitgebreide behandelplannen, zo- als de vervaardiging van vaste en/ of uitneembare prothetische con- structies in het tandtechnische laboratorium. Er bestaan veel ver- schillende articulatoren die hier- voor geschikt zijn, variërend van gedeeltelijk instelbaar tot volledig instelbaar. Het is beslist niet zo dat een volledig instelbare articu- lator tot een betere schatting leidt van de werkelijke occlusie en ar- ticulatie in de mond. Meer instel- mogelijkheden kunnen ook leiden tot meer onnauwkeurigheden. Belangrijker is dat tandartsen en tandtechnici die met deze instru- menten werken, de mogelijkhe- den en de beperkingen kennen. Een kroon, een brug, een partiële en/of een volledige gebitsprothe- se die is vervaardigd met behulp van een articulator, geeft door- gaans klinisch een kleinere kans op stoornissen in de occlusie en een mechanisch systeem, terwijl het orofaciale systeem wordt ge- stuurd door spieren, gewrichten en neurologische reflexen, waar- door er meer variabelen zijn dan in een articulator kunnen wor- den ingebouwd. Een ander ver- schil met de werkelijkheid is dat vaak alleen de bovenarm van een articulator, met daaraan het ge- bitsmodel van de maxilla, kan bewegen. Bewegingen zijn dus gespiegeld: een verschuiving van de bovenarm naar rechts, staat in werkelijkheid gelijk aan de be- weging van de mandibula naar links.  ■

Pages Overview