Please activate JavaScript!
Please install Adobe Flash Player, click here for download

Dental Tribune Netherlands Edition

4 Interview dental tribune - netherlands edition april 2014 Tekst: Marieke Epping Foto’s: Job Schlingemann “We zijn gewoon enthousiast, en we willen het vak graag verder bren- gen.” Dat enthousiasme stralen ze zeker uit: David Rijkens en Frank Andriessen. Twee jonge tandarts- implantologen, die elkaar al ken- nen van de opleiding. Zonder dat ze het van elkaar wisten, solliciteerden ze voor de opleiding Implantologie aan ACTA. Sindsdien zijn ze bei- den dagelijks bezig met implanto- logie. Andriessen werkt in een ver- wijscentrum in Rotterdam, Rijkens verdeelt zijn tijd over praktijken in Velsen, Kudelstaart en Emmen. Sa- men verzorgen ze ook nog de Mas- terclass Implantologie aan ACTA. Dental Tribune sprak hen over het veranderde perspectief en de toe- komst van de implantologie. Waar staan we op dit moment in de implantologie? Andriessen: Vroeger was je al blij als een implantaat überhaupt vastgroeide. Nu is de vraag eer- der: hoe is het esthetische resul- taat? Je mag niet meer kunnen zien welk element ‘de nepperd’ is. Door alle huidige technieken voor botopbouw ben je ook niet meer gebonden aan implanteren op de plaats waar bot is, maar kun je dat aanpassen aan de gewenste plek voor het implantaat. Rijkens: Dat is eigenlijk de tweede grote ontwikkeling, de botregeneratietechnieken. Die maken het mogelijk om anders- om tegen de implantologie aan te kijken. In plaats van ‘hier is vol- doende bot, dus hier komt het implantaat’ denk je vanuit de uit- eindelijke prothese: ‘hier staat de kroon het mooist, die moet op deze wijze gepositioneerd wor- den, dus dan plaats ik hier het implantaat’. Dat zogeheten back­ ward planning is een omslag in het denken over implantologie. Wij zijn een nieuwe generatie implantologen, de opleiding aan ACTA bestaat nog niet zo lang. We hebben veel te danken aan de pioniers: zij hebben het vakgebied in feite uitgevonden, door te expe- rimenteren en risico’s te nemen. A: Dat kon natuurlijk ook in die tijd. Nu kom je als implantoloog niet zomaar met een alleen func- tioneel goed resultaat weg: als een implantaat niet fraai is, accepteert de patiënt dat niet. Tenzij er iets aan de hand is waardoor optima- le esthetiek onhaalbaar is, maar dat kun je dan vaak voorspellen en moet je vooraf met de patiënt bespreken. En je moet goed bijge- schoold zijn, goed opgeleid. In jullie masterclass Im­ planto­logie komen veel tandartsen algemeen practici over de vloer. Welke kennis over implantologie missen jullie bij hen het meest? A: Vaak wordt het implantaat geplaatst door een tandarts-im- plantoloog, waarna de tandarts de kroon vervaardigt. Dat kan in onze ogen heel goed. Maar als je deze handeling als tandarts niet vaak uitvoert, moet je oppas- sen dat je je niet enkel laat leiden door degene die de kroon maakt, de tandtechnicus. Die kan met iets komen wat heel handig lijkt, maar misschien juist geen goede keuze is bij deze patiënt. Zorg dat je altijd voldoende informatie van de tandarts-implantoloog krijgt over wat hij in gedachten heeft voor de suprastructuur. Laat hem bijvoorbeeld een type kroon en materiaalkeuze vermelden op zijn afbehandelbrief. R: Als je niet vaak met im- plantologie bezig bent, gebruik dan een veilige methode waar je vertrouwd mee bent en laat het experimenteren over aan de universiteiten. We willen niet ontmoedigen dat een tandarts zelf een kroon maakt, maar werk met wat je bekend is. Waar het op neerkomt als tandarts is dat je óf jezelf moet oriënteren in de implantologie, óf een goede verwijsrelatie met een tandarts-implantoloog in de buurt opbouwt als je niet dage- lijks bezig bent met de materie. Ik bedoel: ze kunnen mij elke dag bellen of mailen, en Frank ook. De lijnen zijn kort. Hoe moet zo’n verwijsrelatie in de praktijk worden vorm­ gegeven? A: Van tandarts-implantoloog naar tandarts moet je communi- ceren wat er mogelijk is bij deze patiënt en waarom je juist op deze manier hebt geïmplanteerd. Daar- naast moet je als tandarts-im- plantoloog advies geven aan een tandarts hoe deze de kroon kan maken. Dat vraagt van de tand- arts-implantoloog wel weer een prothetische kijk op het geheel. Een voorbeeld: wij zijn allebei erg voorstander van verschroefde, niet-gecementeerde kronen. Wij zien namelijk regelmatig dat het met cementeren goed fout kan gaan doordat er cementresten achterblijven. Verschroeven is in onze optiek veel beter, ook omdat je iets kunt herstellen door sim- pelweg de vulling in het schroef- gat te verwijderen. Dat betekent wel dat de tandarts-implantoloog daar rekening mee moet houden door het implantaat zo te plaat- sen dat de kroon ook verschroef- baar te maken is. R: Ook moet je rekening hou- den met het schroefgaatje: heb je een implantaat voor een anterieur element, dan kan dat schroefgat niet aan de voorkant uitkomen, want dat blijf je zien. Je moet ei- genlijk voordat je het implantaat plaatst al weten wat voor kroon er geplaatst moet worden. A: Daar help je ook de tandarts mee. Geef een paar tips mee hoe je de kroon eruit zou laten zien en je kunt een heel goede samen- werking krijgen. Een goede samenwerking tussen tandarts en tandarts- implantoloog is in jullie ogen dus essentieel, maar ook kaak­chirurgen plaatsen implantaten. Hoe zien jullie hun rol in deze samenwerking? R: In principe hoeven zij geen grote rol te spelen. De kaakchi- rurg is een onmisbare schakel als de kaken zodanig zijn geslonken dat een botopbouw uit bijvoor- beeld de heup noodzakelijk is. Dat is echter steeds minder vaak nodig, door de huidige mogelijk- heden voor botregeneratie of met een botsubstituut. De tendens is dat mensen meer en meer naar de tandarts-implantoloog worden gestuurd. A: Een nadeel is dat wanneer een kaakchirurg implanteert, hij niet de kroon maakt. Doet de tandarts dat ook niet zelf, dan wordt de pa- tiënt naar een derde zorgverlener verwezen. Als er iets misgaat, bij wie moet de patiënt dan zijn? Dat is een lastige situatie. R: Implantaten laten plaatsen door een kaakchirurg is als na- gels laten knippen door een or- thopeed. Met alle respect juist voor de kaakchirurgen! Zij heb- ben geneeskunde en tandheel- kunde gestudeerd, hebben zich gespecialiseerd en zijn eigenlijk een beetje overgekwalificeerd. Maar sommige kaakchirurgen vinden het gewoon leuk om te im- planteren. Zij zijn dan vaak naast kaakchirurg ook geregistreerd als implantoloog. Er zijn natuurlijk ook patiënten die zich prettiger voelen in een ziekenhuissetting en daarom ge- neigd zijn om naar een kaakchi- rurg te gaan. In plaats van elkaar als concurrent te zien, is het dan ook het beste om naar een goede samenwerking te zoeken. Tenslot- te komen veel botregeneratietech- nieken door ontwikkelingen van- uit de kaakchirurgie, maar zijn de prothetische ontwikkelingen weer meer te danken aan de tandarts- implantologen. Het is dan ook een goede zaak dat de krachten ge- bundeld worden in de NVOI. Wat zijn belangrijke im­ plantologische valkuilen in de praktijk? A: We zien vaak dat lastige casu- ïstiek wordt opgepakt door on- ervaren behandelaars. Een inge- wikkelde frontcasus is ook voor ons lastig, en wij krijgen die da- gelijks op ons bord. R: Je ziet helaas regelmatig dat er geïmplanteerd wordt in een mond die gewoon nog niet op orde is. Implantaten zijn een klein hulpmiddel, een klein on- derdeel van een behandelplan. De mond moet gezond zijn, er moet geen sprake zijn van onbehan- delde parodontitis, de beethoog- te moet in orde zijn, etc. Pas dan komt het implantaat ter sprake. Soms zit het implantaat er al in, terwijl er nog allerhande dingen mankeren. Je moet naar de hele mond kijken voor je iets defini- tiefs gaat plaatsen en niet ingaan tegen biologische principes. > lees verder op pagina 6 Frank Andriessen (links) en David Rijkens. Vroeger was men al blij als een implantaat überhaupt vastgroeide “Esthetisch resultaat staat tegenwoordig voorop” Interview met David Rijkens en Frank Andriessen, tandarts-implantologen