Please activate JavaScript!
Please install Adobe Flash Player, click here for download

Dental Tribune Netherlands Edition

4 Interview dental tribune - netherlands edition februari 2014 > lees verder op pagina 6 TEKST: LAURA VAN DEE FOTO’S: JOB SCHLINGEMANN Marc Visser wijst naar boven. “Zie je het strootjesplafond en die enor- me deuren? Dat is niet meer van deze tijd.” Volgend jaar wordt het gebouw van de afdeling Tandheel- kunde van het UMC St Radboud, daterend uit 1968, gerenoveerd. Al wandelend wordt duidelijk waarom. Visser, tandarts algemeen practicus en universitair docent, geeft geregeld cursussen over ergonomie in tand- artspraktijken en zet zijn expertise onder andere in om bij de verbou- wing te adviseren. Zo heeft hij de lichtvisie geëvalueerd en over loop- routes geadviseerd. Maar het meest weet Visser uiter­aard van tandheel- kundige ergonomie. Dental Tribune sprak met hem over de belangrijkste do’s en don’ts in de praktijkruimte. Vanwaar uw interesse in de ergonomie? Tijdens de opleiding tandheel- kunde kreeg ik van docenten regel­matig commentaar op mijn houding. Ik heb een vergroeide rug, dus ik kon aan mijn houding weinig veranderen, maar daar- mee was wel mijn belangstel- ling voor de ergonomie gewekt. Mijn vader was architect en mijn moeder modeontwerpster, dus ik was altijd al geïnteresseerd in ontwerpen en inrichting, ook een belangrijk deel van de ergono- mie. In de jaren negentig begon ik college te geven aan het huidige ACTA en zag ik dat er nog steeds weinig aandacht voor ergono- mie was. Welke werkhouding heeft de voorkeur, hoe kun je het best met apparatuur omgaan? Veel studenten rommelden maar wat aan. Toen ik dat opmerk- te, stelde mijn toenmalige baas voor dat ik onderwijs ging geven over ergonomie. Oene Hokwer- da, emeritus hoogleraar tand- heelkundige ergo­nomie (UMC Groningen), heeft mij op weg geholpen. Later ben ik de post- doctorale opleiding Ergonomie bij arbeid gaan volgen en ben ik bij verschillende universi­teiten en bedrijven op bezoek geweest om de ergonomische situatie te bekijken. Ik ben de enige tand- arts in Nederland met die oplei- ding. Hoe brengt u uw kennis van ergonomie in de praktijk? Ik geef momenteel geen college in ergonomie bij de opleiding Tand- heelkunde, maar als ik zie dat ie- mand een slechte werkhouding heeft, zeg ik daar wat van en geef ik tips hoe hij zijn houding kan verbeteren. Daarnaast bemoei ik me waar mogelijk met de ergo- nomische aspecten van de ver- bouwing, zoals de verlichting. In het verbouwplan is gekozen om in de nieuwe vide licht met een ­opbrengst van 100 lux te laten stralen, maar dat vind ik te wei- nig. In een kantoor is minimaal 400 lux vereist, eigenlijk zelfs 800 lux, om te kunnen werken. Juist in zo’n ruimte als de vide, de entree van het gebouw waar iedereen passeert, is goed licht belangrijk om een prettige sfeer te creëren. Laten we eens inzoomen op de tandartspraktijk. Hoe is het daar met de belichting gesteld? Ook in tandartspraktijken gaat het op lichtgebied vaak mis. Mij valt op dat de meeste praktijken veel aandacht voor design heb- ben, maar dat het licht door- gaans een ondergeschoven kind- je is. Vaak is in behandelkamers sprake van indirect licht, terwijl juist de werkplek goed verlicht moet worden: een tandarts werkt ­immers in de mond, niet op het plafond. Het licht moet van lichtbak- ken komen. Ook de sterkte er- van is belangrijk. Een operatie- lamp heeft een lichtopbrengst van 20.000 lux en het licht uit de lichtbakken moet daarom een op- brengst van 2000 lux hebben. Als het contrast tussen het licht van de operatielamp en het omrin- gende licht te groot is, raken je ogen vermoeid en kun je hoofd- pijn krijgen. De operatielamp zelf dient goed instelbaar te zijn en de tandarts moet de lamp telkens opnieuw instellen, want geen en- kele patiënt is hetzelfde. Wat is een slechte werk­ houding? Ten eerste positioneren tand- artsen hun patiënt soms slecht. De patiënt zit half, terwijl hij zou moeten liggen. Als de pati- ënt helemaal gestrekt ligt, is het hoofd beter te bewegen en hoeft de tandarts zich niet in allerlei bochten te wringen. Zelfs tandartsen die ik heb on- derwezen over ergonomie, maken de fout de stoelleuning niet vol- ledig horizontaal te zetten. Dat komt voor een groot deel door de patiënten: als je de rugleuning ‘s ochtends naar beneden klapt, klagen patiënten vaak dat ze dat niet prettig vinden. Onze biolo- gische klok is erop ingesteld dat we ons ’s ochtends in een actie- ve houding bevinden. ‘s Middags hoor je veel minder klachten. Je kunt bij de patiënt die liever niet horizontaal wil liggen erkennen dat liggen misschien vervelend aanvoelt, maar vervolgens uitleg- gen dat het noodzakelijk is. Al- leen bij gebitsreiniging kan het handiger zijn om de patiënt half- zittend te behandelen, maar zelfs dan is het niet altijd nodig. Spelen fabrikanten van behandelstoelen genoeg op ergonomische overwegingen in? De doorgaans beperkte verstel- baarheid van de hoofdsteun van de behandelunit is een pro- bleempunt. De meeste fabrikan- ten hebben de instelbaarheid van de hoofdsteun de afgelopen twintig jaar nauwelijks verbe- terd, omdat ze voor winstmaxi- malisatie kiezen. Een goed in- stelbare hoofdsteun is duurder om te maken en over het alge- meen kiezen tandartsen voor de goedkopere hoofdsteunen. Zij weten vaak niet dat een goed ver- stelbare hoofdsteun van groot belang is voor een gezonde werk- houding. Omdat tandartsen de duurdere hoofdsteunen niet ko- pen, maken fabrikanten ze ook nauwelijks. Een keurmerk voor behandel­ units zou zeer welkom zijn. Oene Hokwerda en Rolf de ­Ruijter, tandarts-ergonoom, zijn al een tijd bezig met een dergelijk keur- merk. Het is moeilijk om zoiets van de grond te krijgen, want als iemand toch een klacht krijgt door gebruik van een stoel met een keurmerk, wie is er dan aan- sprakelijk? Ten slotte hebben tandartsen te weinig aandacht voor hun ei- gen behandelstoel. Vaak is de ­eigen stoel een sluitpost, die tandartsen bijvoorbeeld gratis bij een behandelunit ontvangen. Voor iedereen is een stoel, maar er is niet één stoel voor ieder- een. Je moet letten op de instel- baarheid en de afmetingen, want een stoel moet passen bij je eigen bouw. Goede fabrikanten heb- ben bedrijfsfysiotherapeuten in dienst die je kunnen adviseren bij de aanschaf en instelling van een stoel. Alvorens over te gaan tot aankoop, raad ik aan de stoel twee tot vier weken te testen. Kampt u zelf met aan het werk gerelateerde klachten? Een paar jaar na het begin van mijn carrière kreeg ik last van rugpijn doordat ik weinig ge- bruik maakte van de spiegel. Ik vond het moeilijk ermee te wer- ken en dacht dat ik het wel met direct zicht afkon. Ik was jong, had net een praktijk overgeno- men en had het gevoel dat ik eeuwig door kon werken. Een tandarts moet bij behandelingen in de bovenkaak altijd een spiegel gebruiken voor een prettige hou- ding. Er is dan uiteraard wel een assistent(e) nodig om de nevel af te zuigen, maar de meeste Ne- derlandse tandartsen hebben die tegen­woordig wel. Het is nu zaak dat studenten tijdens praktijkles- sen ook in duo’s gaan werken zo- dat ze kunnen oefenen met een spiegel. In Groningen gebeurt dat al, hier in Nijmegen wordt daar nog discussie over gevoerd. “Als je voelt dat je het niet meer redt, ben je te laat” Interview met Marc Visser, tandarts gespecialiseerd in ergonomie Voor iedereen is een stoel, maar er is niet één stoel voor iedereen