Please activate JavaScript!
Please install Adobe Flash Player, click here for download

Dental Tribune Netherlands Edition

5Interviewdental tribune - netherlands editionjuni 2013 TEKST: LAURA VAN DEE Prof. dr. Isaäc van der Waal be- weegt zich als een van de weini- gen in Nederland op het kruis- gebied van orale pathologie en kaakchirurgie. Hij doet weefsel- onderzoek op de afdeling patho- logie van het VU medisch cen- trum, maar is ook werkzaam op de afdeling mondziekten, kaak- en aangezichtschirurgie van ACTA en het VU medisch centrum. “Ik vind het leuk dat ik zowel in het laboratorium als met patiënten werk. Maar de omgeving accep- teert dat niet altijd: “die wil dat je óf patholoog óf clinicus bent,” aldus Van der Waal. Zijn exper- tise ligt op het gebied van mond- ziekten, in het bijzonder afwij- kingen van de slijmvliezen, het kaakbot en de speekselklieren. Deze maand verschijnen van hem bij nascholingsinstituut Accredi- dact de programma’s Aandoenin- gen van het mondslijmvlies 1 en 2. Dental Tribune sprak met Van der Waal over de rol van de tandarts bij het diagnosticeren van mond- ziekten. Weet de algemeen practicus voldoende van mondziekten om deze te kunnen diagnosticeren? Ik denk het niet en ten dele vind ik dat wel begrijpelijk. Het is soms ook voor mij moeilijk in te schat- ten of bijvoorbeeld een witte laesie (leukoplakie) in de mond kwaad kan of niet. Natuurlijk ko- men mondziekten in de tandarts- opleiding zowel theoretisch als praktisch aan bod, maar ze één of enkele keren zien is niet genoeg om ze in de praktijk altijd te kun- nen herkennen. Tandartsen hoeven niet van alle mondziekten de details te kennen. Toch is het belangrijk te blijven leren. En nog belangrijker, dat tandartsen zich bewust zijn van hun verantwoordelijkheid voor de gezondheid van de hele mond, niet alleen die van het ge- bit. Ik zou dan ook de term ‘ tand- en mondarts’ willen introduceren ter vervanging van tandarts, zo- dat duidelijk is waar de tandarts zich mee bezighoudt. Dat is geen te ingewikkelde benaming. Neem bijvoorbeeld ‘keel-, neus- en oor- arts’ of ‘maag-darm-leverspecia- list’, dat zijn ook bij het grote pu- bliek bekende benamingen. Doorgaans zijn tandartsen erg gefocust op het gebit, waardoor ze het risico lopen andere zaken over het hoofd te zien. Dat heb ik zelf soms ook nog. Laatst bekeek ik een bepaald gebied in de mond van een patiënt, maar wees een meekijkende student me op een wit vlekje dat ik niet opgemerkt had. Tot het standaard periodiek mondonderzoek zou inderdaad ook volledig mondonderzoek moeten behoren, waarin gecon- troleerd wordt op afwijkingen van het gehemelte, de tong, de mond- bodem en de wangslijmvliezen. Dat hoeft niet veel tijd te kosten: in één minuut kom je al een heel eind. Ik geef zelf regelmatig na- en bijscholingscursussen. Soms ko- men tandartsen meerdere keren naar mijn cursus ‘Mondziekten in de praktijk’. Dan zeg ik: “Het is zeker niet duidelijk geweest hè, dat u nog een keer komt.” En ik waarschuw ze dat ik nog steeds dezelfde grappen maak. Ze ant- woorden mij dan dat ze het pret- tig vinden om hun kennis op te frissen en nog eens met de neus op de feiten te worden gedrukt. Wat moet een mondzorgprofessional doen als hij een leukoplakie op het mondslijmvlies aantreft? Het is lastig: soms zie je als tand- arts of mondhygiënist een witte plek en vraag je je af of hij schade- lijk is. Misschien ben je bang een patiënt door een verwijzing naar de kaakchirurg nodeloos ongerust te maken. Maar liever een vroege en achteraf gezien misschien niet noodzakelijke verwijzing, dan een te late verwijzing. Je moet in zo’n situatie in ieder geval je be- vinding met de patiënt bespreken en er een aantekening of, nog be- ter, een foto van maken. Ik maak van bijna alles wat ik zie foto’s als onderdeel van de patiënten- dossiers. Dat maakt het gemak- kelijk om bij controles een verge- lijking te maken met de eerdere situatie. Ten slotte is het bij een eventuele klacht van een patiënt over de diagnose of de behande- ling prettig om alles zo goed mo- gelijk te hebben vastgelegd. Ook bij mijn corresponden- tie doe ik dat, helaas door scha- de en schande wijs geworden. Ik stuur van vrijwel al mijn brieven aan de tandarts niet alleen een kopie aan de huisarts, maar ook aan de patiënt. Soms richt ik mijn brief zelfs primair aan de patiënt, in voor de leek begrijpelijke taal, met een kopie naar de verwijzer. Zo kan de patiënt, die vaak over- donderd wordt door de informa- tie die hij tijdens een spreekuur hoort, alles thuis nog eens rustig nalezen. Als een tandarts twijfelt over een plekje, raad ik hem aan al- tijd advies te vragen aan colle- ga’s of een specialist. Na overleg blijkt het soms verantwoord dat ze het plekje zelf een tijdje in de gaten houden. Het valt mij ove- rigens op dat tandartsen vaak veel fiducie hebben in de kaak- chirurg, maar dat die hierover niet altijd veel meer weet dan de tandarts. Ik zou de tandarts en mondhygiënist willen aansporen ook zelf hun kennis over mond- ziekten op peil te houden. Ik krijg vaak foto’s toegestuurd voor advies, maar ik ben uiter- aard terughoudend met het vel- len van een oordeel op basis van alleen foto’s. Het is belangrijk de patiënt te zien en hem te vragen hoe lang het plekje er al zit, hoe het aanvoelt, et cetera. Welke mondziekten worden vaak over het hoofd gezien? Dat is moeilijk te zeggen. Het is niet zo dat tandartsen niet goed kijken en daardoor specifieke mondziekten vaak missen. Som- mige huidaandoeningen komen ook in de mond tot uiting en het is begrijpelijk dat tandartsen die niet altijd herkennen. Het komt niet zo vaak voor, maar soms ont- dek ik in de mond plekjes die een uiting zijn van een ziekte elders in het lichaam of van een erfe- lijke aandoening. Ik kan me goed voorstellen dat die door een tand- arts of mondhygiënist niet altijd worden opgemerkt of herkend. Ook geslachtsziekten zien mondzorgprofessionals soms over het hoofd. Een harige leuko- plakie, een uiting van een hiv- infectie, komt niet zo vaak voor, maar zie ik toch een aantal keer per jaar. De laatste tijd zie ik ook vrij vaak mondafwijkingen door orale seks. Vermoedelijk heb ik die in het verleden zelf ook ge- mist door er domweg niet aan te denken. In het begin vond ik het bij het vermoeden op een der- gelijke afwijking moeilijk om daarover te beginnen tegen een patiënt en ging ik even de kamer uit om moed te verzamelen. Vaak hoor ik dat tandartsen nog nooit een uiting van geslachts- ziekten in de mond hebben ge- zien, maar dat kan niet. Ze zien het te weinig en daarom herken- nen ze het niet. Net zoals ze bij een afwijking in de mond van een jongen van 15 niet snel aan mondkanker zullen denken. De meeste aandoeningen in de mond zijn goedaardig, maar een enkele keer kunnen ze een voor- stadium van kanker zijn. Vaak redeneren tandartsen dat als een patiënt geen last heeft van een af- wijkend plekje, het zo erg niet zal zijn. Waarom zou je allerlei infor- matie over mondziekten paraat moeten hebben, als ze meestal niet schadelijk zijn? Maar ik vind dat je als tandarts of mondhy- giënist altijd zou moeten willen weten wat zo’n plekje betekent, ongeacht of het goed- of kwaad- aardig is. Wie zijn risicopatiënten voor het ontwikkelen van mondkanker? Ouderen, vooral rokers en stevige drinkers, hebben een verhoogde kans om mondkanker te krijgen. Bij hen moeten mondzorgprofes- sionals extra alert zijn. Moeilijk is wel dat stevige rokers en drinkers niet veel bij de tandarts komen en hun gezondheid verwaarlozen. Daarom bereiken voorlichtings- campagnes hen meestal niet en is het moeilijk om mondkanker in een vroeg stadium te ontdek- ken. Het is overigens opvallend dat patiënten bij voorlichting over het effect van roken op de mond- gezondheid meestal meer onder de indruk zijn van de schade aan het tandvlees en het eventuele verlies van gebitselementen, dan van de – relatief kleine – kans om mondkanker te ontwikkelen. “Mondkankerpatiënten vragen vaak te laat om hulp” Interview met prof. dr. Isaäc van der Waal, hoogleraar orale pathologie > lees verder op pagina 7 Een te vroege of een onterechte verwijzing bestaat niet, wel een te late Ik pleit voor de benaming tand- en mondarts