Please activate JavaScript!
Please install Adobe Flash Player, click here for download

Dental Tribune Netherlands Edition

17Reportagedental tribune - netherlands editionmaart 2013 TEKST: LAURA VAN DEE FOTO: KEES WOLLENSTEIN AQUAREL: ROB HEIJMAN Bedplassen, boeren laten en nagelbijten. Het zijn maar en- kele voorbeelden van klach- ten die medisch gezien niet al te ernstig, laat staan levens- bedreigend zijn, maar voor de patiënt een bron van schaamte kunnen vormen. Soms halen ze zelfs de kwaliteit van leven naar beneden. Deze en ande- re ‘schaamteproblemen’ staan centraal in het recent versche- nen boek Van gêne tot schaam- rood, geschreven door huisarts in ruste Paul van Dijk. Opvallend is dat de mond- zorg flink vertegenwoor- digd is in het boek: de on- derwerpen kwijlen, halitose, snurken en tandenknarsen behoren (mede) tot het aan- dachtsgebied van de tandarts, en in feite geldt hetzelfde voor nagelbijten en duimzuigen. Dental Tribune sprak met Van Dijk over de psychologie ach- ter ‘schaamteproblemen’ en hoe mondzorgprofessionals in hun praktijk met dergelijke klachten om kunnen gaan. Hoe kwam u op het idee een boek te schrijven over schaamteaandoeningen? Hoewel veel mensen in mijn om- geving last hadden van snurken, kreeg ik maar weinig mensen met deze klacht op het spreek- uur. Er was ook nauwelijks li- teratuur over. Op feestjes wordt vaak lacherig gedaan over snur- ken, maar het kan een groot pro- bleem zijn en relatieproblemen en slaapstoornissen veroorza- ken. Zo bleken er meer proble- men te zijn waarmee mensen uit schaamte niet naar de dokter of tandarts gaan, zoals blozen, tan- denknarsen en slaapwandelen. Blozen wordt door buitenstaan- ders vaak als een klein probleem gezien, maar sommige mensen raken er volledig door geïsoleerd. Ze durven niet te spreken in het openbaar of niet naar hun sport- vereniging te gaan en lopen in de pauze op het werk in hun eentje rond omdat ze niet met andere mensen durven praten. Schaam- teproblemen zijn vaak ernstiger dan ze aan de buitenkant lijken. De opkomst van internet beves- tigde dit. Op internet is de drem- pel veel lager om je probleem aan de kaak te stellen, omdat je ano- niem kan blijven. Op internetfo- ra wordt dan ook veel geklaagd over schaamteproblemen. Ze ko- men dus wel degelijk veel voor en mensen hebben er last van. Daar- om besloot ik er een boek over te schrijven, wat ik de afgelopen vier jaar naast mijn werkzaamheden als huisarts heb gedaan. Wat schaamteproblemen als snurken, tandenknarsen en slaapwandelen gemeen hebben, is “Schaamteproblemen zijn vaak ernstiger dan ze lijken” Interview met Paul van Dijk, auteur Van gêne tot schaamrood dat patiënten ze niet actief mee- maken en er geen controle over hebben. Hun omgeving maakt hen erop attent en dat zorgt voor schaamte. Ik hoop met dit boek de kennis over schaamteonderwer- pen te vergroten, zowel voor de behandelaar als voor de patiënt. Voor wie is het boek bedoeld? Het is professionele literatuur met wetenschappelijke onder- bouwing, dus in eerste instantie zijn zorgprofessionals de doel- groep. Maar het boek is ook toe- gankelijk voor de geïnteresseer- de leek. Iedereen herkent wel een schaamteprobleem bij zichzelf, of bij een familielid of vriend. Ik bespreek onder andere blo- zen, kaal worden, krabben, hik- ken, boeren laten en nagelbijten. Seksuele schaamteproblemen heb ik buiten beschouwing gela- ten, want daar bestaat al genoeg literatuur over. In totaal wor- den er achttien schaamteproble- men behandeld volgens een vaste structuur: casus, achtergronden, behandeling, evidence, behan- delkeuze en literatuur. Kunste- naar Rob Heijman heeft bij elk hoofdstuk een aquarel gemaakt. Voor dit boek heb ik alle be- schikbare literatuur over de schaamteproblemen geraad- pleegd. Onder ‘evidence’ be- spreek ik de wetenschappelijke onderbouwing van de behan- delmogelijkheden en onder ‘be- handelkeuze’ geef ik aan welke behandelopties op basis van de huidige stand van de wetenschap de voorkeur genieten. Elk hoofd- stuk heb ik door een hoogle- raar of specialist laten nakijken. Zo heeft Cees de Baat, bijzonder hoogleraar Geriatrische tand- heelkunde, de hoofdstukken over kwijlen en duimzuigen gecontro- leerd. Bij de behandelmogelijkheden bespreek ik eerst de algemene, door iedereen te gebruiken ad- viezen, daarna volgen de medi- sche en psychologische opties. Veel van de algemene behande- lingen, bijvoorbeeld voor snurken en tandenknarsen, zijn oplich- terij. Vooral voor tandenknarsen zijn bitjes in de handel die meer kwaad dan goed doen. Elk hoofdstuk bevat passages over de onderwerpen uit andere wetenschapsgebieden en fragmenten uit romanliteratuur. Waarom heeft u daarvoor gekozen? Het is interessant om de proble- men niet alleen vanuit medisch oogpunt, maar ook vanuit andere vakgebieden te bekijken, zoals de biologie, de culturele antropologie en de geschiedenis. De belletrie bij elk hoofdstuk kan het probleem vanuit de patiënt gezien inzich- telijk maken aan de hulpverlener. Het heeft me veel tijd gekost om bij elk hoofdstuk passende ro- manliteratuur te vinden, maar ik heb gelukkig hulp gekregen van kennissen, mijn leesgroep en de uitgeverij. Cees de Baat heeft mij er bijvoorbeeld op geattendeerd dat tandenknarsen in de Bijbel voorkomt en in een paar boeken van Renate Dorrestein. Weten tandartsen en andere zorgprofessionals genoeg over schaamteproblemen? Nee. Over bijvoorbeeld snurken is inmiddels genoeg literatuur beschikbaar, maar dat geldt niet voor andere schaamteproblemen. Omdat mensen zich schamen voor kwijlen, duimzuigen of blo- zen gaan ze niet naar de huisarts of andere hulpverleners. Daar- door denken huisartsen dat het probleem niet vaak voorkomt en wordt er weinig onderzoek naar gedaan. Het is ook niet trendy of sexy om schaamteonderwerpen te onderzoeken. Vaak wordt ge- zegd “Ach, wat stellen dat soort problemen nou voor”, terwijl schaamteproblemen levens kun- nen verpesten. Aan onderzoek naar MS en kanker valt deson- danks meer eer te behalen. Ik had zelf ook weinig kennis over schaamteproblemen. Een patiënt kwam een keer op het spreekuur omdat hij slaapwan- delde. Ik had geen idee wat daar- aan te doen was. De beroepsgroep moet zich van schaamteproble- men bewust worden. Op het fo- rum op de website www.schaam- teproblemen.nl kan over het thema gediscussieerd worden, dat kan een mooi startpunt zijn. Hoe zouden tandartsen hun benadering van schaamteproblemen kunnen verbeteren? Door alert te zijn en door te vra- gen. Als een patiënt tussen neus en lippen door zegt dat hij niet fris uit zijn mond ruikt, moet je dat niet negeren en het zeker ook niet bagatelliseren door te roepen “Ach, zo erg is dat toch niet”. Dan durven mensen er niet meer over te beginnen. Vaak schuilt achter zo’n kleine opmerking een groot probleem en tobben mensen er al jaren mee. Het kan de kleur uit iemands leven wegnemen. Ook door goed waarnemen kunnen schaamteproblemen ge- constateerd worden. Als een tandarts beschadigingen aan het gebit opmerkt, kan het zijn dat ie- mand tandenknarst. Soms komen patiënten met een ander probleem bij een (tand)arts, dan het probleem waar ze mee zitten. Een patiënt van mij, een jonge man, had last van depres- sieve klachten en slaapstoornis- sen. De oorzaak bleek te zijn dat hij al jong kaal was geworden. Hierdoor had hij een negatief zelfbeeld en was hij niet in trek, of had het idee niet in trek te zijn, bij zijn omgeving. Natuurlijk kunnen zorgprofes- sionals niet altijd zelf wat doen. Dat maakt niet uit, als ze maar weten dat het probleem bestaat en naar wie ze in dat geval kun- nen doorverwijzen: een specia- list, psycholoog of psychiater. In het boek staan relatief veel onderwerpen die voor tandartsen relevant zijn. Hoe komt het dat veel schaamteziekten met de mond van doen hebben? Daar heb ik geen verklaring voor, maar het zijn er inderdaad rela- tief veel. Tandenknarsen, snur- ken, slechte adem, kwijlen en duimzuigen komen aan bod. En ook aan nagelbijten en stotteren zit een tandheelkundige compo- nent. Wat alle kwalen gemeen hebben, is dat het normale ver- schijnselen zijn die uit de hand lopen. Het is geen probleem als je af en toe nagelbijt, maar dat wordt het wel als je het niet meer tegen kunt houden en je handen eraan kapot gaan. Kunnen tandartsen daad- werkelijk iets doen aan deze problemen? Jazeker. Huisartsen zullen bijna altijd moeten doorverwijzen naar een specialist, een psycholoog of een tandarts, maar tandartsen hebben bij sommige problemen zelf ook een aantal behandel- methoden. Bijvoorbeeld bij kwa- len als snurken en tandenknar- sen en duimzuigen, maar ook bij kwijlen en mondruiken. Voor snurken zijn tegenwoor- dig ontzettend veel behandelmo- gelijkheden. Een huisarts moet bij snurkklachten, als eenvoudi- ge methoden als sprays en dieet- adviezen niet werken, de patiënt verwijzen naar een KNO-arts. Die kan beoordelen of er afwijkende structuren in de neus en/of keel- holte zijn en op basis daarvan be- sluiten of er een mondprothese door de tandarts gemaakt moet worden, of er een prothese in de neus moet komen of dat er chi- rurgisch ingegrepen moet wor- den. Bij tandenknarsen is de tand- arts de zorgprofessional met de meeste mogelijkheden. Als alge- mene adviezen, zoals het bevor- deren van een goede slaaphygi- ene, ontspanningstechnieken en therapie waarin alternatief ge- drag wordt aangeleerd, niet wer- ken, kan een tandarts een harde opbeetplaat maken. Het is ge- bleken dat andere methoden zo- als zachte opbeetplaten en or- thodontische behandeling niet werken en het probleem soms zelf erger maken. Als ook een op- beetplaat het tandenknarsen niet wegneemt, kan als laatste red- middel een medicamenteuze be- handeling gestart worden met clonidine. Dit lost het probleem echter niet op en bovendien is het middel op de lange termijn ver- slavend. Bij duimzuigen kan de tandarts een rol spelen door het te ont- moedigen voordat kinderen gaan wisselen, rond vijfjarige leeftijd meestal. Bij volwassenen is de eerste behandelkeuze cognitieve gedragstherapie, intraorale appli- caties staan ter discussie. De beroepsgroep moet zich van schaamteproblemen bewust worden > lees verder op pagina 18 Aquarel bij het hoofdstuk over halitose.