Please activate JavaScript!
Please install Adobe Flash Player, click here for download

Dental Tribune Netherlands Edition

4 dental tribune - netherlands edition September 2012Interview Gereviseerde tandheelkundige apparatuur! Van behandelingsunit tot complete praktijkinrichting. Montage in heel Nederland! In onze show- rooms vindt u doorlopend meer dan 250 gebruikte behandelingsunits! Inclusief garantie! Advisering? Financiering? Leasing? Geen probleem! Wij staan met al onze kennis en deskundigheid tot uw beschikking! Onbeschaamd goed.Wedden? www.rdvdental.de rdv Dental Donatusstr. 157b D-50259 Pulheim (Keulen) info@rdv-dental.de S+49(0)2234.40640 Passie voor perfectie TEKST: LAURA VAN DEE FOTO’S: BEN ADRIAANSE Bij een caviteit hebben tandarts en patiënt gefaald, herhaalt Van Strijp keer op keer tijdens het in- terview. “Als cariësactiviteit op tijd geconstateerd wordt, hoeft er he- lemaal geen caviteit te ontstaan,” aldus Van Strijp. Hij is voorzit- ter van de sectie Cariologie, Endo- dontologie en Pedodontologie aan ACTA. Naast zijn docentschap doet Van Strijp onderzoek naar cari- espreventieve middelen en denti- necariës. Hij publiceert regelma- tig in (inter)nationale tijdschriften. Daarnaast is hij cursusleider bij verschillende postacademische cur- sussen over cariologie. In het ka- der van dit themanummer over 'Het Gat' vertelt Van Strijp aan Dental Tribune hoe hij de toekomst van de cariologie voor zich ziet. In uw voordrachten en publicaties pleit u voor vroegdiagnostiek. Besteden tandartsen hier voldoende aandacht aan? Nee. De meeste tandartsen wer- ken nog volgens de traditionele methode, waarbij ze één keer in het half jaar een periodiek mond- onderzoek (PMO) bij hun patiën- ten uitvoeren dat een paar minu- ten duurt. Op deze manier kan cariës niet tijdig herkend en beïn- vloed worden en wordt pas inge- grepen als er een caviteit ontstaan is. Dit is niet nodig, omdat er on- geveer twee jaar tussen een initi- ele laesie en het ontstaan van een caviteit zit. Ik vind het onbegrijpe- lijk dat deze tijd niet benut wordt om cavitatie te voorkomen. Tandartsen zouden element voor element moeten nagaan of er wittevleklaesies waar te nemen zijn. Het PMO neemt hierdoor ui- teraard wel meer tijd in beslag. Als een tandarts na visuele in- spectie, met lichtfoto’s of (op indi- catie) met röntgenfoto’s cariësac- tiviteit heeft geconstateerd, is de volgende stap een behandelplan op te stellen. Als nog geen sprake is van een caviteit kan zo voorko- men worden dat deze ontstaat. Op dit moment is de tandheelkunde nog grotendeels gericht op symp- toombestrijding en ontbreekt het aan vroegdiagnostiek. Wat houdt vroegdiagnostiek in? Bij vroegdiagnostiek gaat een al- gemeen practicus tijdens het pe- riodiek mondonderzoek na of er cariësactiviteit is en brengt hij de cariësrisicofactoren van de patiënt in kaart. De activiteit moet goed ingeschat worden, omdat een tandarts anders te snel restaura- tief ingrijpt. Cariësrisicofactoren zijn de aan- wezigheid van plaque, het voe- dingspatroon, fluoridegebruik en verminderde speekselsecretie. Op basis van de anamnese stelt de tandarts een prognose van de lae- sie op en daarna een behandel- plan. Dit plan kan bijvoorbeeld bestaan uit zorgvuldiger of vaker poetsen met fluoridetandpasta of meer interdentaal reinigen. Bij ACTA leren we studenten ge- bruik te maken van een cariësrisi- coformulier. Het is de bedoeling dat zij deze shortlist bij elk bezoek doorlopen. Eén van mijn patiënten vertoonde door de jaren heen een verhoogd cariësrisico. Door het in kaart brengen van de aanwezi- ge risicofactoren kwam ik erach- ter dat de man een merkwaardig voedingspatroon had: hij at elke dag een doosje dadels en een pond druiven. De man heeft zijn voe- dingspatroon aangepast en zijn gebitsgezondheid is daarna dui- delijk verbeterd. Misschien is het probleem dat vroegdiagnostiek te weinig oplevert. Gebrek aan financiële compen- satie is één van de redenen waar- om vroegdiagnostiek nog weinig wordt toegepast. Het is bovendien tijdrovend. Verzekeraars vergoe- den vroegdiagnostiek niet, om- dat tandartsen hen geen bewijs kunnen tonen van de effectivi- teit ervan. Met het vastleggen van cariësrisicofactoren, de cariësacti- viteit en het monitoren van de lae- sie kan eventuele regressie nu in- zichtelijk worden gemaakt. Een andere oorzaak is dat veel tandartsen totaal anders moeten leren denken. Tot nu toe waren ze vooral gericht op restauratieve handelingen en op kortetermijn- resultaat, terwijl het bij preven- tief behandelen voor een groot deel draait om het voorlichten en motiveren van de patiënten en de lange termijn. Tandartsen vinden het moeilijk die omslag te maken. Tandheelkunde zou meer een al- favak moeten zijn, want de psy- chologische component, waarbij je patiënten moet overtuigen van het belang van goede mondzorg, valt niet te onderschatten. Preventie heeft de toekomst, maar levert uiteraard niet altijd het gewenste resultaat op. Bij sommige patiënten slaat een pre- ventieve behandeling niet aan, omdat ze niet genoeg motivatie hebben en bijvoorbeeld hun voe- dingspatroon niet willen veran- deren. In dat geval is restauratief ingrijpen uiteindelijk vaak toch nodig, hoewel het niet de oplos- sing is. Bij een hoog cariësrisico is elke restauratie op termijn ge- doemd te mislukken. Wat vindt u de belangrijkste preventiemethode? Zowel bij adolescenten als bij vol- wassenen moet bij onvoldoende bescherming als eerste gedacht worden aan het verhogen van de frequentie van fluoridegebruik. Je kunt patiënten adviseren hun tan- den een keer extra per dag te poet- sen of om fluoride te spoelen. Pas als dit onvoldoende resultaat oplevert, is chloorhexidine, naast het gebruik van fluoride, een op- tie. Dit antibacteriële spoelmid- del verhindert onder andere de afbraak van collageen in het den- tine. Het effect hiervan op cariës is echter niet onomstotelijk bewe- zen. Bovendien is een mogelijke bijwerking de verkleuring van ele- menten en van de tong. U promoveerde in 1996 op de preventie van wortelcariës, die voornamelijk bij ouderen voorkomt. Wat zijn de belangrijkste manieren om die te voorkomen? Omdat de mondzorg de afgelo- pen vijftig jaar sterk verbeterd is, belanden veel tachtigplussers in verpleeghuizen met eigen den- titie. Vroeger hadden ouderen doorgaans volledige prothesen. Eenmaal in het verpleeghuis is er weinig mondzorg en doordat pa- tiënten zelf vaak niet goed meer voor hun gebit kunnen zorgen, ontstaan soms carieuze laesies. Vooral blootliggende tandwortels zijn extra gevoelig voor laesies. Vanwege de vergrijzing zullen er steeds meer ouderen met wortel- cariës bij komen. Om die klachten voor te zijn, is het belangrijk dat de verpleging ervoor zorgt dat ouderen fluoride gebruiken. Spoelen met fluoride gaat vaak nog relatief makkelijk en het kan ook met wattenstaafjes aangebracht worden. In de Richt- lijn Mondzorg voor ouderen is als basisadvies naast fluoridegebruik > lees verder op pagina 6 “Niets is zo moeilijk als gedragsverandering” Interview met Guus van Strijp (ACTA), carioloog “ ” Het periodiek mondonderzoek moet een andere vorm krijgen “ ” Tandartsen moeten anders leren denken