Please activate JavaScript!
Please install Adobe Flash Player, click here for download

Dental Tribune Netherlands Edition

15Interviewdental tribune - netherlands editionseptember 2011 Heeft u het gevoel dat er bij vak- genoten voldoende aandacht is voor de ‘individuele patiënt’? “Nee, maar dat heeft ook te ma- ken met financiën. Preven- tie wordt niet vergoed en iedere vorm van zorg past zich aan het verzekeringssysteem aan. We zijn meer geneigd om te gaan bo- ren, want daarvoor krijgen we betaald. Als je een goed gesprek gaat voeren met je patiënt over zijn mondgezondheid en zijn prognose, doe je dat gratis en voor niets. Bovendien: hoe meer mensen je goed voorlicht, hoe minder behandelingen je kunt doen. Dat werkt financieel gezien dus contraproductief. Eigenlijk zou je mensen moeten belonen voor een goed verzorgde mond, bijvoorbeeld door patiënten en tandartsen financieel te bevoor- delen wanneer de zorg op een hoog peil staat.” Kunnen de vrije tarieven bijdra- gen aan een betere situatie op dit punt? “Als er tarieven voor een verrich- ting blijven staan, zal er weinig veranderen. Wat wel mogelijk wordt, is het belonen van tand- artsen voor het leveren van goe- de tandheelkunde. Het is dan een uitdaging hoe dat aan te to- nen, bijvoorbeeld door de gemid- delde levensduur van restauraties in een praktijk op onafhankelijke en betrouwbare wijze te meten en zo te bepalen of een tandarts in aanmerking komt voor een kwali- teitskeurmerk. Zorgverzekeraars zijn misschien bereid een hoger tarief te vergoeden bij tandartsen met zo’n keurmerk. Op dit moment gaan de kwali- teitscriteria niet veel verder dan het registreren van het bezoe- ken van een cursus. Dat kan ook een verkapt reclamepraatje van een fabrikant zijn, want ook daar krijg je KRT-punten voor. Wat in het huidige kwaliteitsbeleid aan de orde komt en gemeten kan worden is bijvoorbeeld het hygi- enebeleid of de bereikbaarheid. Wat daadwerkelijk in de monden gebeurt, is moeilijker te toetsen. Doordat ik de levensduur van de restauraties tussen 1983 en 2009 heb onderzocht heb ik een refe- rentiekader. Datzelfde is ook mo- gelijk met een grote groep prak- tijken die bereid zijn hun digitale dossiers goed in te vullen en be- schikbaar te stellen. Om dat op een dergelijk grote schaal te reali- seren, moet financiering gezocht worden. Wellicht dat de overheid, zorgverzekeraars en wellicht ook het KRT in deze kwaliteitskwes- tie geïnteresseerd zijn.” Wat gaat er bij tandartsen vaak mis als zij composietrestauraties uitvoeren? “Van alles kan misgaan: de ca- viteit wordt niet netjes geprepa- reerd, de randen zijn niet schoon, het materiaal komt niet goed op zijn plaats of de matrixband heeft niet goed gezeten, waar- door proximale contacten ontbre- ken en er veel overhang ontstaat. Of je hebt veel patiënten met na- pijn, waaruit blijkt dat er iets mankeert aan je adhesieve tech- niek. Een valkuil is dat bepaal- de typen adhesief niet helemaal droog moeten zijn, terwijl som- mige tandartsen denken van wel. En verder is er natuurlijk nog ver- keerde diagnostiek. Als je een pa- tiënt met heel veel actieve cariës met kronen behandelt, dan ben je met verkeerde therapie bezig. Wat in de meeste gevallen géén valkuil meer is, is de kwaliteit van het materiaal. Zoals gezegd voldoen de producten van 15 jaar geleden al zo goed dat er nau- welijks onnodige mislukkingen plaatsvinden door het toepassen van ‘verouderde’ materialen. Het sleutelwoord is hier ‘zorg- vuldigheid’. Bij tandartsen die snel geld willen verdienen, ligt het gevaar op de loer dat zij te veel gaan delegeren. Dat is bij- voorbeeld het geval als je een preventieassistent op een kor- te cursus stuurt voor het maken van vullingen en deze vervolgens nauwelijks controleert. Ik zeg al- tijd: ‘een goede tandarts word je voornamelijk door het te willen zijn.’” Voert u als expert in de compo- sietrestauratie de behandeling anders uit dan uw vakgenoten dat zouden doen? “Niet als je kijkt naar de uitvoe- ring. Wel denk ik dat ik qua in- dicatie redelijk extreem ben. Ik zoek de grenzen op van wat met het materiaal mogelijk is. Dat is de uitdaging en tegelijkertijd de valkuil. Wanneer je alles op je eigen manier gaat doen, bestaat het gevaar dat je de alternatie- ven uit het oog verliest. Vanwege mijn specialisatie zal ik bij ont- brekende elementen eerder een etsbrug maken en minder snel voor een implantaat of conven- tionele brug kiezen. Als een pa- tiënt wordt ingestuurd met een ontbrekend frontelement met de vraag “wil je een etsbrug ma- ken?”, moet ik nagaan of alter- natieve behandelmogelijkheden ook besproken zijn en wat de re- denen zijn om voor die etsbrug te kiezen. En bij posterior ele- menten waarbij drie knobbels weg zijn en boxen onder gingiva eindigen, ga ik niet zo gauw een kroon maken maar maak ik ge- woon een posterior composiet. Dat neemt niet weg dat ik me moet realiseren dat er wellicht een indicatie is voor het maken van een kroon in een dergelijke situatie. Dat zou ik nu graag eens onderzoeken.” ■