Please activate JavaScript!
Please install Adobe Flash Player, click here for download

DTNL0511

6 Interview dental tribune - netherlands edition juli 2011 gevolgd en op individuele basis intensief begeleid in hun mond- verzorging. In een zeer overzich- telijke gemeenschap werkt dit heel goed en behalen ze fantas- tische resultaten. In Nederland kan dit niet zonder meer. Er is te weinig mankracht en de regio- nale en culturele verschillen zijn te groot. Wel moeten we de ba- sisprincipes meenemen omdat er veel winst te behalen is. Maar de uitvoer en verantwoordelijkheid ligt niet alleen binnen de tand- heelkundige praktijk. Ook scho- len en consultatiebureaus kun- nen een sterke spil zijn. We moeten ook voor ogen hou- den dat een beetje cariës best mag blijven bestaan, al mag ik dat natuurlijk niet zeggen,” lacht Van Gemert-Schriks. Onlangs publiceerde uw collega René Gruythuysen een onder- zoek waarin hij concludeerde dat het vullen van caviteiten bij jonge kinderen niet altijd noodzakelijk is. Gruythuysen pleit voor een minder-invasieve methode voor tijdelijke dentitie. Zijn opvattin- gen krijgen momenteel veel aan- dacht. Deelt u zijn gedachtegoed? “Er zit veel geluid in, dat is ze- ker. Het lijkt onverenigbaar met bestaande opvattingen, maar dat bestrijd ik. Boren of poetsen, de waarheid ligt in het midden. Er bestaan verschillende strategieën om gaatjes bij kinderen te behan- delen. Het krijgen van een gaatje wordt door verschillende facto- ren bepaald. Er moet plaque op de tanden aanwezig zijn en het hangt af van de samenstelling van het speeksel, voedingspatro- nen, het sociale milieu enzovoort. Anderzijds wordt ook het succes van de behandeling door veel fac- toren bepaald. Als je ervoor kiest een gaatje niet te vullen, kun je op andere manieren proberen het proces onder controle te krijgen. Maar dit werkt niet bij alle te be- handelen kinderen op dezelfde manier. Er zijn veel interne en ex- terne factoren van invloed op het succes van de behandeling en het is vooralsnog een illusie dat je die allemaal onder controle kunt krijgen. In die zin zijn caviteiten vergelijkbaar met een klacht als hoofdpijn. Sommige mensen met hoofdpijn zijn gebaat bij een pil- letje, anderen doen yoga-oefenin- gen op een matje. De effectiviteit van de aanpak wordt individu- eel bepaald en hangt samen met de oorzaak van de klacht. Als de hoofdpijn komt door een stevige kater, kan een pilletje afdoende zijn. Als de oorzaak samenhangt met stress, is het een ander ver- haal en zul je de oorzaak van die stress aan moeten pakken om op de lange termijn profijt te hebben. In de huidige discussie over cari- esbehandeling mis ik de context van het individuele kind. De stra- tegie van het niet boren en vullen is relatief. Totdat de effectiviteit uitvoerig en overtuigend is aan- getoond, moeten we voorzich- tig zijn. Bij elke strategie is het belangrijk je te verdiepen in de situatie van het kind en de ouders om een optimaal resultaat te be- reiken.” U promoveerde in 2008 op de re- latie tussen cariës en algemene gezondheid van kinderen. Staan de conclusies van uw onderzoek nog steeds overeind? “Ik hoopte met het onderzoek aan te tonen dat kinderen die wij niet tandheelkundig behandel- den veel slechter groeiden, en dat hun gezondheid evident achteruit ging in vergelijking met kinderen die wel volledige tandheelkun- dige zorg kregen. Dat bleek niet aantoonbaar. De conclusie was dat er wellicht wel een relatie be- stond, maar dat tandheelkundige behandeling als zodanig geen in- vloed heeft op de gezondheid van die kinderen. Ik denk dat deze conclusies passen binnen de hui- dige denkwijzen. We moeten terughoudender zijn in waar wij tandheelkundig ingrijpen en beseffen dat – zoals Gruythuysen schrijft – een stuk- je terughoudendheid best te verantwoorden is. Het is niet aangetoond dat de algemene ge- zondheid van kinderen slechter wordt als er wat cariës blijft zit- ten. Daaruit volgt dat we ons be- ter kunnen richten op primaire preventie. Als tandbederf er niet is, kan het sowieso geen slechte invloed hebben. Mijn promotie- onderzoek illustreert de rol van mondzorg in de medische wereld. Ik zou graag willen dat tandheel- kunde overal hoge prioriteit ge- niet, maar dat is lang niet altijd gerechtvaardigd.” Prof. dr. Rob Schaub, specialist in mondzorg bij ouderen, stelt elders in dit nummer (zie pagina 11-12) de relatie tussen mond- en algemene gezondheid juist wel centraal. “De relatie tussen tandvlees- problemen en hart- en vaatziek- ten, diabetes en vroeggeboorte is meermaals aangetoond. Ik heb puur gekeken naar cariës, omdat tandvleesproblemen bij kinderen weinig voorkomen. Gezondheid laat zich niet al- leen meten door fysiologische entiteiten. Het gevoel van wel- bevinden, de kwaliteit van leven speelt een evidente rol. De relatie tussen cariës en de kwaliteit van leven bij kinderen is wel degelijk aangetoond in eerder onderzoek, onder andere door mijn collega Judith Versloot. Aangevuld door de resultaten uit mijn proefschrift mag de professie godzijdank con- cluderen dat interventie geens- zins nodeloos hoeft te zijn. Door gaatjes hebben kinderen pijn, sla- pen zij – en hun ouders – slech- ter, eten ze minder en doen ze het minder goed op school.” U hamert op de noodzaak tot preventie van cariës bij kinde- ren. Wordt er op dit gebied vol- doende rekening gehouden met bijvoorbeeld de verschillen in opleidingsniveau tussen groepen patiënten? “Niet iedereen komt bij de hui- standarts. In onze communicatie missen wij vooral de groepen die daar nog niet komen. Dat heeft twee kanten: onze professie moet de groep sociaal zwakkeren ef- fectiever aanspreken en we moe- ten de gehele bevolking duidelijk maken dat kinderen op jongere leeftijd naar de tandarts moeten. Ouders vinden het vaak moei- lijk gaatjes te signaleren. Daar- om moeten mondzorgprofessio- nals eerder ingezet worden. Nu geldt voor het eerste tandarts- bezoek een leeftijd van vier jaar. Wij brengen dat nu terug naar twee, maar zouden liever zien dat het nog vroeger wordt. Zeer jon- ge kinderen hoeven nog niet in de behandelstoel te liggen voor een uitgebreid mondonderzoek – dat gaat op die leeftijd helemaal niet – maar we moeten ouders al wel wijzen op risico’s en preven- tiemogelijkheden. We moeten meer samenwerken in het brede medische spectrum. Ik denk dat we het beste met de consultatie- bureaus kunnen starten, waar ouders gedurende de eerste vier levensjaren van hun kind regel- matig komen. Daar moeten wij bij zijn! Bij consultatiebureaus komen gefaseerd bepaalde din- gen aan bod en wij moeten daar gefaseerd onze informatie bij- plaatsen. Ik schat dat jonge ou- ders zes maanden na de geboorte openstaan voor onze informatie. Onze professie moet tevens meer inhaken op het uitgangs- punt: ‘tandheelkundige gezond- heid is onderdeel van de algeme- ne gezondheid en behoort tot het totaalpakket voor een gezonde leefstijl’. Wij zeggen nu: ‘kinde- ren die slecht eten krijgen gaat- jes’, maar we moeten veel breder kijken. Kinderen die slecht eten, worden te dik en sporten min- der. Daar moet de mondzorg ook op wijzen. Onze professie zal van een verbeterde algemene gezond- heid profiteren, maar we moeten zelf een rol spelen in het bereiken hiervan.” Vindt u dat mondzorgprofessio- nals de juiste bagage hebben om advies over leefstijl en algemene gezondheid aan patiënten te ge- ven? Voelen zij zich comfortabel in die rol? “Dat ligt gevoelig. Vrijwel nie- mand is eraan gewend dat een tandarts over andere dingen praat dan mondgezondheid. Ik vermoed dat ook tandartsen zich hier niet comfortabel bij voelen. Reguliere tandartsen en mond- hygiënisten merken bij ouders vaak een grote weerstand wan- neer zij hiertoe een poging wa- gen. Bij specialisten ligt dit anders. Bij de opleiding voor tandarts-pedo- dontoloog wordt aan dit aspect uitgebreid aandacht besteed, om- dat zij kinderen gaan behandelen die op verwijzing komen en bij wie meestal al andere problemen spelen. Voor hen is het eenvou- diger om breder naar een kind te kijken. Toch ervaren ook specia- listen op dit punt problemen. Op Centra Bijzondere Tand- heelkunde worden bijvoorbeeld vaak specifieke angst-vragenlijs- ten gehanteerd. Hierin komen onderwerpen als bedplassen, ge- slachtelijke pre-occupaties, soci- aal functioneren van het kind en de thuissituatie aan bod. De lijs- ten roepen weerstand op, omdat ouders het vreemd vinden dat ze dit soort vragen in een tandheel- kundige praktijk krijgen, zelfs in een specialistische kliniek. Voor zeer ernstige gevallen heeft een tandarts de vereiste baga- ge niet, daar komen psycholo- gen aan te pas. Maar vaak kom je, zeker in de reguliere prak- tijk, een heel eind door je te ver- diepen in de thuissituatie. Als je bijvoorbeeld weet dat de moeder zwanger is, kan je informatie ge- ven over gezonde voeding voor de baby en andere relevante zaken.” Hoe vaak komt u situaties tegen waarin de achtergrond van de pa- tiënt moet worden besproken? “Dagelijks. Ik werk in een Cen- trum voor Bijzondere Tandheel- kunde; voor velen een ’eind- station’ in hun zoektocht naar passende zorg. Bij elk intakege- sprek komt de thuissituatie aan bod. Dan blijkt daar regelmatig iets aan de hand. Als blijkt dat ouders zelf een bijdrage kun- nen leveren, doen ze dat meestal heel graag. Wij werken met on- dersteuning van kinderpsycho- logen en ook een instantie als Jeugdzorg ligt binnen handbe- reik, maar gelukkig komt het niet altijd zover. Met kleine handvat- ten kunnen veel situaties al sterk verbeteren. Pas als je constateert dat problemen in de thuissituatie een achterliggende oorzaak kun- nen vormen voor de problemen van het kind, ga je je hierin ver- diepen.” Kunt u zich voorstellen dat veel aandacht voor mondzorg bij drukke jonge gezinnen weinig prioriteit heeft? “Natuurlijk! Ik ondervind dage- lijks aan den lijve hoe het is om een jong gezin te runnen. Als je kind nog nooit kiespijn gehad heeft, kun je zoiets niet op waar- de schatten. Maar na het eerste forse gaatje, met ook slapelo- ze nachten voor de ouders, ver- schuift noodgedwongen de focus. Toch is dit, in mijn optiek, een verkeerde manier van prioriteiten stellen. Mondzorg loopt dan ach- ter de feiten aan. Wij moeten zor- gen dat poetsen en aandacht voor voedingspatronen net zo vanzelf- sprekend wordt als het aankleden en douchen voor het naar school gaan. Er zijn hierin marges, maar ouders moeten weten hoe ze die marges kunnen benutten. Je moet ouders aanpreken op hun niveau en de indeling van hun leven. Op het consultatiebureau krijgt een Indiase vrouw te horen dat ze het niet goed doet omdat ze haar kinderen geen boterham- men bij de lunch serveert, maar rijst. Terwijl rijst bij de lunch net zo goed is! Dat is te gek voor woorden.” Vaak wordt met de beschuldigen- de vinger gewezen naar fabrikan- ten van eten en drinken. Is het terecht dat ook de hoeveelheden zoet en zuur in voedingsmidde- len de schuld krijgen? “Zeker. Tegen mij zeggen de ou- ders: ‘bij ons wordt niet gesnoept. Dat gebeurt bij opa en oma.‘ Ter- wijl wij weten dat kinderen met gaatjes niet goed poetsen en op een verkeerd dieet staan. Ouders weten vaak niet wat ze fout doen. Op dit moment zijn het vooral de drankjes, met name sapjes, die desastreus zijn. Kinderen kun- nen slechte drinkers zijn en ou- ders zijn maar wat blij dat er iets naar binnen gaat. Denk aan ou- ders die zeggen: ‘nee, hij lust geen melk.’ En dan geven ze sap, al dan niet aangelengd. Het ge- tuigt van kracht en discipline om hier enige lijn in aan te geven. Daarnaast zijn te veel drinkmo- menten op een dag ongunstig. De verantwoordelijkheid voor de voorlichting hierover ligt bij ons en de consultatiebureaus. Ouders weten niet wanneer en vooral niet waarom ze over moeten gaan van de fles op een beker, dat een stukje kaas op een bepaald mo- ment net zo slecht kan zijn als een zuurtje of dat chips eten ook een voedingsmoment is dat gaat- jes kan veroorzaken.” > vervolg van pagina 4 “ ” Een stukje terug- houdendheid is best te verantwoorden “ ” Zorgprofessionals moeten eerder ingezet worden: bij kinderen van twee jaar, of zelfs jonger “ ” Na het eerste forse gaatje, met ook slapeloze nachten voor de ouders, verschuift noodgedwongen de focus. Mondzorg loopt dan achter de feiten aan